een problematiek gaat, die voor een deel van een
andere aard is dan die van de hier in het geding
zijnde. Het komt mij voor, dat het gevaar van op
twee gedachten hinken hier aanwezig is. Zo
wordt in twee van de in het voorafgaande ge
noemde projecten een zekere voorkeur - bij
Project nr. 3 zelfs een heel duidelijke - geuit voor
co-producties. Afgezien van de schaalvoordelen,
die dergelijke producties kunnen bieden, is er bij
co-producties ogenschijnlijk sprake van een be
klemtoning van een gezamenlijke Europese cul
tuur. Een beschouwing hierover valt enigszins
buiten het kader van dit artikel, maar deze lijkt
mij, gezien het karakter van enige van de voorge
stelde projecten, en als mogelijke aanzet tot een
discussie in dit blad, toch wel zinvol.
Natuurlijk is het mogelijk, iets van een gemeen
schappelijke cultuur bij bepaalde producties tot
uiting te brengen. Hierbij is bijvoorbeeld te den
ken aan bepaalde onderwerpen uit de historie, en
aan handelingen die zich in meerdere landen
afspelen. Opgemerkt zij overigens, dat het in
laatstgenoemde gevallen eerder de verschillen
dan de overeenkomsten in cultuur zijn, die zo'n
film interessant maken, en wat dat betreft, is een
dergelijk effect even goed te bereiken bij een co
productie van een Europees land met de V.S. als
bij samenwerking van Europese landen. Naast de
inderdaad bestaande mogelijkheid van positieve
effecten, bestaat evenwel het gevaar, dat een
'Europese' co-productie in het geheel geen identi
teit heeft, en in het geheel geen nationale huis
kamer laat zien, waardoor hij ook niet voldoet
aan de door minister Brinkman m.i. terecht geuite
wens, dat er een tegenhanger moet zijn voor de
via televisieseries voortdurend in onze woningen
vertoevende Amerikaanse gezinnen.2 Voorzover
men met het bevorderen van deze Europese film
cultuurbeleid op het oog heeft, lijkt mij dat het
best te realiseren door het vergroten van de
mogelijkheden van nationale filmproducties in
Europese landen.3 Eén Europese cultuur be
staat, zeker tegenwoordig, evenmin als de door
veel negentiende-eeuwse Russen veronderstelde
'Russische ziel'.4
Een ander aspect van bovengenoemde plannen
dat reden tot een kritische kanttekening geeft, is
het voorgestelde onderzoek naar de wijze waarop
Europese films in Europese landen worden ver
handeld en vertoond. Mijn kritiek is daarbij niet
gericht tegen de beoogde onderzoeks-opdracht,
maar tegen de beperking daarvan. Als dit onder
zoek beperkt blijft tot het vaststellen van de be
staande situatie, kan het resultaat niet meer zijn
dan een nadere specificatie van een reeds bekend
feit, namelijk van het feit dat de Europese film
zelfs in Europa een betrekkelijk ongunstige posi
tie inneemt. Mijn bezwaar is dan ook gericht
tegen de uitdrukkelijke toevoeging, dat het bij dit
onderzoek niet tevens om een analyse van de
markt zou moeten gaan. Daaruit, en ook uit
tijdens de vergadering van de kant van het UNIC-
secretariaat gemaakte opmerkingen, heb ik de
indruk gekregen, dat sommigen er a priori van
uitgaan, dat de minder gunstige positie van de
Europese film niet zo zeer wordt veroorzaakt
door een gebrek aan commerciële potentie, maar
door onvolkomenheden van de Europese film-
markt. Bij het laatstgenoemde gaat het om afwij
kingen van hetgeen in de economie bekend staat
als de 'volkomen markt': voldoende kennis bij de
betrokken marktpartijen over de aangeboden pro
ducten, gevraagde prijzen, en afzetkanalen (de
zg. marktdoorzichtigheid), afwezigheid van insti
tutionele belemmeringen, vrije toetreding. Nu
ben ik wel van mening, dat dergelijke imperfecties
van de markt, met name een niet optimale
toegang tot de vermogensmarkt, mede een rol
spelen bij de concurrentiepositie van de Europese
film. Het zou echter goed zijn, als aard en omvang
daarvan eens door een objectieve analyse zouden
worden aangetoond. Pas dan zou er ook een
goede basis zijn verkregen voor initiatieven tot
verwijdering van belemmerende omstandigheden.
Na de bespreking van de projecten, gericht op de
stimulering van de Europese film, komen nu de
andere, tevens meest spectaculaire projecten
aan de orde.
UNIC-project nr. 5: De Europese bioscoop-
dag
Er zal een dag in juni van het volgende jaar
worden aangewezen, waarop men voor de prijs
van één entreebewijs in diverse bioscopen zo veel
films mag zien als men wil (en kan). Er zullen op
die dag dus in alle bioscopen tot in de nacht
doorlopende voorstellingen worden gegeven. Het
is de bedoeling, dat deze actie in alle deelnemen
de landen op de zelfde datum zal vallen. De
organistie en reglementering zal in handen zijn
van de nationale bioscoopbonden. Uiteraard is
het nodig, alle media te mobilseren om deze dag
tot een opzienbarende gebeurtenis te maken.
Het doel van dit project is, de bioscoop als de
plaats waar films het best gezien kunnen worden,
onder de aandacht te brengen van het grote
publiek. Dit betekent, dat er op die dag uitslui
tend in bioscopen films worden vertoond, en dus