PROJEKTIENORMEN
BIOSCOOPINRICHTING
Er wordt met bovenstaande titel niet gedoeld op de bioscoop-outilla-
ge, zoals de soort stoelen, de bekleding, de vloerbedekking, wand-
bekleding, decoraties enz., maar op hetgeen ervoor nodig is een lege
ruimte in een goede bioscoopzaal om te toveren. In hoofdzaak dus
bouwkundige aspecten.
Er bestaan op dit gebied een aantal richtlijnen/normen, die door de
Technische Commissie van de N.B.B, zijn ontwikkeld en die er o.a.
op gericht zijn een goed zicht op het projektiescherm te waarborgen.
Voor elk plan voor een nieuwe bioscoop dat aan de Commissie
Nieuwe Zaken (vestigingscommissie) wordt voorgelegd, is een ad
vies van de Technische Commissie nodig; het hangt mede van dat
advies af of de aanvrager/ster de gewenste toestemming krijgt om
de nieuwe bioscoop binnen het Bondskader te gaan exploiteren.
De tijd dat tientallen kleine zaaltjes werden gebouwd, veelal in be
staande ruimten, is intussen wel voorbij en er valt nu een zekere
trend te bespeuren naar middelgrote exploitaties. Daarbij wordt ge
dacht aan 200 a 300 stoelen, in plaats van 100 zitplaatsen.
Het is duidelijk dat dit, nog afgezien van de kosten, een groot verschil
maakt in de aanpak van de nieuwbouw, inbouw of renovatie van een
bestaande zaal.
Kon bij de kleinere zaaltjes dikwijls worden volstaan meteen beschik
bare hoogte van ca. 5 m., nu moet men al gauw naar 6of7m. om
aan de gestelde eisen te kunnen voldoen.
Hoe dit allemaal in elkaar zit en waarop door de Technische Commis
sie speciaal wordt gelet zal hierna in grote lijnen worden uiteengezet.
PLAATS PROJEKTIEKABINE
Het behoeft nauwelijks betoog dat deze belangrijke bedrijfsruimte,
die in het verleden qua plaatsing nogal eens werd veronachtzaamd,
zoveel mogelijk midden tegenover het projektiescherm dient te wor
den gesitueerd en wel op een zodanige hoogte dat zo horizontaal mo
gelijk kan worden geprojekteerd.
Kabines die dusdanig zijn gelegen dat er sprake is van een hellings-
hoek (de hoek waaronder wordt geprojekteerd t.o.v. het midden van
het projektiescherm) die meer dan 10 graden bedraagt, of die zich
zover uit het midden van de zaal bevinden dat ernstige beeldverteke
ning zal optreden, zijn tegenwoordig niet meer acceptabel.
Verder moet de onderkant van de projektie-lichtbundel zich overal
tenminste 2 meter boven de zaalvloer (balkonvloer) bevinden en ten
minste 0.30 m. onder het plafond, resp. de daaraan bevestigde orna
menten of constructies. Dit is dus eveneens bepalend voor de plaats
van de kabine.
De afmetingen zijn van oudsher gesteld op een breedte van 4 m., bij
een diepte van 2,5 m. en een hoogte van eveneens 2,5 m. Is er
sprake van solo-projektie, dan kan met een kleinere breedte worden
volstaan. Een ruime kabine verdient echter steeds aanbeveling.
Op de bouwkundige aspecten zullen wij in dit kader niet nader in
gaan. Bijzondere veiligheidseisen zijn er haast niet meer, dit in tegen
stelling tot de tijd van de brandbare film toen de kabine qua construc
tie een soort fort moest zijn.
BEELDGROOTTE
Aan de beeldafmetingen moet steeds veel aandacht worden besteed.
Onze slogan van het grote en fraaie filmbeeld ten opzichte van het
kleine televisie-beeld, dient immers zoveel mogelijk te worden waar
gemaakt. Vandaar de norm dat de maximale beeldbreedte (er zijn im
mers meer projektieformaten) is gesteld op de helft van de zaalleng
te. Wat nauwkeuriger gezegd: 50% van de grootste kijkafstand,
zijnde de afstand van het midden van het beeld tot het oog van de kij
ker op de achterste stoelenrij.
Het minimum is gesteld op 1/3 van die afstand.
Dit betekent dus dat in een zaal met een kijkafstand van bijv. 21 me
ter, de maximale doekbreedte bij Cinemascope-projektie, 10,5 m.
mag zijn en minimaal 7 meter moet zijn.
Bedacht dient te worden dat heden ten dage meer wide screen dan
Cinemascope wordt geprojekteerd en dat de breedte van het wide
sereen-beeld ten opzichte van Cinemascope (1:2.35), bij gelijke
hoogte, flink wat kleiner is. Gaan wij uit van de meest gangbare wide
sereen-verhouding: 1:1.75, dan betekent dat in bovengenoemd voor
beeld een doekhoogte van ca. 4,5 m. resp. 3 m. De wide sereen-
breedte wordt dan 4,5 x 1.75 7.87 m. of 3x1.75 5.25 m.! Dat
scheelt dus nogal wat. Het verdient daarom als regel aanbeveling er
naar te streven boven de minimum norm te blijven. Of dat kan hangt
o.a. van de beschikbare hoogte af.
ZAALAFMETINGEN
Er bestaan geen normen voor minimale zaalafmetingen! Dit is ook
niet direkt nodig omdat de maten in feite worden bepaald door eco
nomische overwegingen. Uit dien hoofde zijn in de regels van de
N.B.B. o.a. minima opgenomen voor het aantal zitplaatsen dat een
bioscoop moet hebben.
Ook de verschillende technische normen spelen hierbij een rol. Een
lange, zeer smalle zaal, een zogeheten "pijpenla", die vroeger nogal
eens voorkwam, is tegenwoordig ongewenst, alhoewel er geen defi
nitie bestaat van wat een pijpenla nu wel of niet is. Ons aller Van Da
len zegt daarover: 1. lange smalle lade om Goudse pijpen in te bewa
ren; 2. ruimte die naar verhouding zeer smal is.
Gewoonlijk wordt ervan uitgegaan dat wanneer een 3:4-verhouding
voor een bioscoopzaal als zeer geschikt wordt beschouwd, de pij
penla ligt bij de verhouding 1:4. In ons eerdere voorbeeld zou de zaal
van 22 m. lang dan ongeveer 5 m. breed moeten zijn om een "pijpen
la" genoemd te kunnen worden.
De gewenste zaalverhouding qua vloeroppervlak kunnen wij stellen
op 2 a 3:4, bij een minimale lengte van ca. 12 m. en een minimale
hoogte van 5 meter.
STOELENPLAN
Dit is een zeer belangrijk onderdeel dat mede het aanzien van de bio
scoop kan bepalen. Het is al vaak gezegd: een middenpad is onge
wenst, omdat zich juist daar de beste zitplaatsen t.o.v. het scherm
bevinden. Toch is het, helaas, nu en dan onvermijdelijk.
Het aantal zitplaatsen per rij, het aantal gangpaden en de breedte
daarvan, is een zaak van de brandweer. Derhalve laten wij dit punt
hierbuiten beschouwing.
Van veel belang is de afstand tussen de stoelenrijen. Vroeger was 70
a 80 cm. van rug tot rug gebruikelijk. In de nieuwere exploitaties lig
gen deze afstanden tussen 90 en 120 cm., waardoor een comforta
bele zit mogelijk is. Ook de vrije ruimte (loopruimte) tussen de stoe
lenrijen, die 40 cm. moet bedragen, wordt dan wat royaler, hetgeen
ook uit veiligheidsoverwegingen van belang is. Vandaar dat deze
ruimte weer samenhangt met de vraag hoeveel stoelen er op een rij
geplaatst mogen worden.
Twee belangrijke eisen van de Technische Commissie zijn nog:
a. dat de eerste stoelenrij zo ver van het scherm verwijderd dient te
zijn, dat "het oog van een toeschouwer op deze rij zich op of achter
een lijn bevindt, die onder een hoek van 50 graden vanuit het midden
van de bovenkant van het beeld wordt neergelaten" (zie fig. 1In de
praktijk staat deze eis te boek als 'de 50-graden-hoek'. Het doel is de
eerste rij zodanig te plaatsen dat de kijker niet te ver achterover moet
leunen om het beeld goed te kunnen zien. Dat is immers geen pret
tige zithouding.
b. dat alle zitplaatsen zich bevinden tussen twee grenslijnen die on
der een hoek van 100 graden uitgaan van de zijkanten van het beeld
(zie fig. 2).
Deze norm bepaalt dus de maximale breedte van het stoelenplan op
de verschillende plaatsen in de zaal.
30