TELEVISIE EN SPEELFILM Het congres over de relaties tussen het filmbedrijf en de televisie in Venetië Drs. J.Ph. Wolft De relaties tussen televisie en film, met name speelfilmproduk- tie, zijn van velerlei aard. Sommige betreffen parallel lopende belangen, maar andere betekenen belangentegenstellingen, zeker op korte termijn. Het is gemakkelijk, daarover door een eenzijdig samengestelde groep ferme uitspraken te laten doen. De grote betekenis van de conferentie te Venetië is, dat daaraan is deelgenomen door representatieve vertegenwoordigers van producenten, regiseurs, distributeurs, bioscoopexploitanten, openbare en commerciële zendgemachtigden, en ook van re geringen en van de E.G. Belangrijk en verheugend is de grote betekenis, die in de geza menlijke slotverklaring is gehecht aan de bioscoopfilm als on misbaar element voor het gehele audiovisuele veld. Er zijn ver schillende redenen om een grotere financiële deelneming door de televisie in de productie van bioscoopfilms te verwachten. In het artikel wordt ingegaan op de mogelijke gevaren, die deze ontwikkeling voor de bioscopen kan hebben. Op 1 en 2 september is in Venetië een congres gehouden onder de titel "Symposium on relations cinema-television". Dit congres staat geboekt als één van de zg. "major events" van het Jaar van de Film en de Televisie 1988. Wat de importantie van de besproken onderwer pen en van de gezamenlijke slotverklaring betreft, is deze kwalificatie zeker terecht. Jammer is, dat er zo weinig gelegenheid was voor in formele gesprekken tussen mensen die elkaar maar zelden ontmoe ten. Misschien zijn de organisatoren ervan uitgegaan, dat een ver blijf in Venetië op zich al zo prettig is, dat de deelnemers aan het con gres in hun - schaarse - vrije uren niet nog eens aangenaam bezig ge houden hoefden te worden. Het organisatie-comité van het van 28- 30 september gehouden N.B.B.-congres over "Film- and TV-produc- tions in the less widespread languages" heeft de werkbijeenkomsten in het Venetië van het Noorden wèl omringd met bescheiden feeste lijkheden, die door de deelnemers ook zeer zijn gewaardeerd. Het congres vond plaats in het Palazzo Labbia, waarin 18e-eeuws aandoende Cleopatra's van twee muren op de congressisten neerke ken. In die indrukwekkende ruimte is gedurende twee dagen door een twintigtal op het programma staande sprekers het woord ge voerd, gevolgd door nog een flink aantal discussianten, waarvan sommigen voor hun kennelijk voorbereide commentaar zelfs op meer tijd beslag hebben gelegd dan aan de officiële sprekers was toebedeeld. Gezien deze veelheid van sprekers en het daarbij beho rende aantal onderwerpen, beperk ik mij in mijn verslag tot de be langrijkste punten en uiteraard het slotcomminiqué. Televisie en speelfilmproductie Het onderwerp van het congres, de verhoudingen tussen "cinema" en televisie, laat op zich zelf al ruimte voor misverstanden. Het woord "cinema" heeft namelijk in het Engels en in het Frans zowel be trekking op film als op bioscopen, waarbij dan bij "film" vooral wordt gedacht aan filmproductie. Nu is er bij vele gelegenheden en ook in Venetië weliswaar terecht op gewezen, dat de belangen van speel filmproductie en bioscopen uiteindelijk parallel lopen, maar dat hoeft niet door iedereen zo te worden gezien, en op korte termijn is het ook niet steeds het geval. Een, al dan niet vermeende belangentegenstel ling tussen producenten en bioscoopexploitanten heeft dan ook in sommige discussies een rol gespeeld. Een probleem, dat naar mijn mening één van de belangrijkste zal blij ken te zijn, wordt gevormd door de consequenties van substantiële investeringen door de televisie in speelfilmproducties. Nog niet eens zo problematisch lijkt mij daarbij het dooreen inkoper van speelfilms voor de B.B.C, naar voren gebrachte standpunt, dat, als er door de televisie in belangrijke mate in een speelfilm wordt geïnvesteerd, de vertoningsvolgorde van video en televisie dient te worden omge draaid. (Door Cl.C.C.E.-voorzitter Ducaux-Rupp werd een minder vergaand standpunt ingenomen, nl. verkorting van de termijn met één jaar.) Dat de videohandel met dergelijke ontwikkelingen rekening moet houden, blijkt wel uit het feit, dat de inkomsten uit video in Ita lië, het land met een ongebreidelde vertoning van speelfilms door de ontelbare televisiestations, in het niet vallen bij die uit de andere bronnen)! Veel problematischer dan een mogelijke onderlinge ver schuiving van de inkomsten uit opeenvolgende media, acht ik de in vloed op de productie, die met een grotere financiële deelneming daarin gepaard kan gaan. Dat speelfilmproducenten op zoek zijn naar risicodragende financiers, en dat zij daarbij naar de televisie kij ken, is begrijpelijk. Niet onredelijk lijkt mij anderzijds, dat zendge machtigden bij substantiële investeringen ook een substantiële in vloed willen hebben. Op het catastrofale effect, dat een mogelijke toepassing van televisietechnieken bij de filmproductie voor de bio scopen zou hebben, is al eerder in dit blad gewezen.)2 Een gevaar van gelijke orde acht ik daarnaast een mogelijke invloed op het karak ter van speelfilms. Terwijl voor de bioscoopschermen geprodu ceerde speelfilms een gewaardeerd onderdeel van televisieprogram ma's vormen, zal het immers zelden voorkomen, dat speciaal voor de beeldbuis gemaakte films veel succes hebben in de bioscoop. Een mogelijkheid om een dergelijke directe beïnvloeding te voorkomen, lijkt mij een regeling volgens welke de deelnemingen van zendge machtigden lopen via een instelling als de Filmförderungsanstalt in deB.R.D. De tendentie tot financiële samenwerking bestaat niet alleen bij speelfilmproducenten. Ook de televisie heeft reden, de financiële banden met filmmakers te versterken. Op het congres is door Mme. Veil, de voorzitter van het Europese Jaar van de Film en de Televisie, gesteld dat men blij kan zijn met nieuwe televisiezenders, zoals men blij is over nieuwe kranten. Deze, vermoedelijk en hopelijk enigszins provocerend bedoelde uitspraak ging wel gepaard met een voor waarde, namelijk dat er voldoende software komt. Aan die voor waarde wordt echter, zoals in de voordracht van een functionaris van de RTBF is geconstateerd, juist niet voldaan.)3 Zendgemachtigden hebben dan ook alle reden, hun invloed op de speelfilmproductie te vergroten. In dit kader is door een vertegenwoordiger van de Zwit serse overheid op het congres naar voren gebracht, dat het ondanks - naar ik aanneem - alle liefde voor de Europese film, beter is, Ameri- 19

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1988 | | pagina 19