HET BTW-TARIEF VOOR BIOSCOPEN EN ANDERE CULTURELE INSTELLINGEN De strijd van onze bedrijfstak voor plaatsing van het filmbedrijf in het lage BTW-tarief is al oud. Gedurende vele jaren moest deze strijd min of meer alleen worden gevoerd, doordat de andere theater-kunsten zich door voldoende subsidiëring in een comfortabele positie voel den. Het is echter niet alleen de in de laatste tijd ontstane onzeker heid over een blijvende subsidie van exploitatietekorten, die bij de podiumkunsten een gesloten front heeft doen ontstaan. De directe aanleiding daartoe was het besef, dat het jaar 1992 in de E.G. ten aanzien van de BTW een situatie zal brengen, die niet gemakkelijk te veranderen zal zijn: wie dan in een ongunstig tarief wordt geplaatst, zal dat niet gemakkelijk meer kunnen veranderen. Het is dan ook mede een "Torschlusspanik" geweest, die vertegenwoordigers van diverse kunsten en media op initiatief van de Raad voor de Kunst aan één vergadertafel (in het Bondsbureau) heeft gebracht met de bedoe ling, tot een eensgezind beleid ten aanzien van het BTW-tarief te ko men. De wil tot eensgezindheid betekent echter nog niet een eensgezind beleid, zeker als de uitgangssituaties niet gelijk zijn. Daarbij kwam nog, dat er een aantal onduidelijkheden leek te bestaan over hetgeen op nationaal en op Europees niveau realiseerbaar is. Het is dan ook te waarderen, dat het Ministerie van W.V.C, (directoraat-generaal Culturele Zaken) een congres over deze materie heeft georganiseerd met de bedoeling, de belanghebbenden zo goed mogelijk voor te lichten. Met het op 2 november gehouden congres "BTWen cultuur" is het ministerie naar mijn mening in deze opzet zeker geslaagd. De belangrijkste sprekers waren minister Brinkman zelf, staatssecreta ris van financiën Koning, prof. dr.B.J.M. Terra (hoogleraar kostprijs- verhogende belastingen), en de Euro-parlementariërs drs. B. Beu mer (chr.dem.) en drs. G.M. de Vries (lib.). In Nederland vallen alle podiumkunsten onder het hoge tarief, terwijl boeken, tijdschriften en kranten onder het lage tarief (6%) vallen. De reden waarom de bioscoopexploitanten en de exploitanten van po diumkunsten met die situatie ontevreden zijn, is zeker niet alleen het feit dat circussen, dierentuinen en kermissen onder het lage tarief vallen, maar ook en vooral de omstandigheid dat in de meeste Euro pese landen voor bioscopen en theaters een laag tarief geldt. De ten opzichte van theaters en bioscopen benijdenswaardige positie van de gedrukte media heeft bij de uitgevers niet tot tevredenheid geleid, zoals gebleken is uit de Europese campagne "no tax on reading". Mi nister Brinkman moest dan ook constateren, dat er nauwelijks een branche is, waarin men tevreden is met de bestaande situatie. Zoals nog zal worden toegelicht, kan dit zowel voor de overheid als voor de belanghebbenden een bemoeilijkende factor zijn. Het is bekend, dat de Nederlandse overheid, d.w.z. het ministerie van Financiën, in het licht van de komende unificering van ook de Euro pese BTW-tarieven een afwachtende houding aanneemt. Minister Brinkman kon echter in zijn toespraak mededelen, dat Financiën zich niet tegen een laag BTW-tarief voor cultuur zal verzetten, als de ove rige lid-staten zich daarvoor uitspreken. Dit is natuurlijk verheugend, maar opgemerkt kan worden, dat de situatie er niet goed zou uitzien, als die overige lid-staten een gelijke afwachtende houding zouden hebben ingenomen. De meeste hebben immers, zoals gezegd, een laag tarief voor theaters en bioscopen ingevoerd, zonder eerst af te wachten of andere landen dat ook doen. Gezien het belang dat het beleid van andere regeringen en met name dat van de E.G. zal hebben, is het natuurlijk interessant, wat de inten tie van de Europese Commissie op dit gebied is. De daarop betrek king hebbende voorstellen houden in, dat er slechts twee tarieven ko men, een hoog tarief van 14 tot 20% en een laag van 4 tot 9%. Vol gens deze voorstellen zouden boeken, kranten en tijdschriften onder het lage tarief vallen, maar de andere culturele goederen en diensten niet. Volgens deze opzet zal er geen nul-tarief in de E.G. komen, maar zal er wel de mogelijkheid van een aantal vrijstellingen zijn. Bij deze vrijstellingsmogelijkheden zijn onder meer bioscopen genoemd, echter alleen voorzover het om publiekrechtelijke culturele instellin gen en andere "door de lid-staten erkende culturele instellingen" gaat. Nog afgezien van de onwaarschijnlijkheid, dat bioscopen in het algemeen als zodanig erkend zouden worden, dient te worden opge merkt, dat een vrijstelling van BTW wellicht helemaal niet zo voorde lig is. Anders dan bij het nul-tarief, kan bij een vrijstelling namelijk de voordruk, d.w.z. de aan de vrijgestelde in rekening gebrachte BTW, niet worden verrekend, en zullen er bij invoering van een vrijstelling grote bedragen van in het verleden verrekende BTW (m.n. ten aan zien van gebouwen) worden teruggevorderd. Gezien deze voorstellen van de Europese Commissie, lijken de kan sen op een laag tarief voor theaters en bioscopen in ons land niet groot. Gelukkig echter blijkt een gunstiger resultaat toch zeer wel mogelijk te zijn. Dooralle deskundigen werd namelijkduidelijkte ver staan gegeven, dat de uiteindelijke beslissingen niet zo zeerzullen af hangen van principiële standpunten, maar veel meer van politieke realiteiten. De te verwachten politieke realiteit is hier, dat de indeling in tarieven niette veel zal kunnen afwijken van in lid-staten bestaande regelingen, resp. van hetgeen men in de meeste landen wenselijk acht. (Zo achtte men het, ondanks het voornemen om het nul-tarief in de E.G. af te schaffen, niet haalbaar, voeding en kinderkleding in Groot-Britannië uit dat tarief te halen.) In het licht van deze politieke realiteit is het een gelukkige omstandigheid, dat podiumkunsten en bioscopen in de meeste lid-staten niet onder het hoogste tarief val len, en ook dat er onder de desbetreffende Nederlandse politici een bereidheid is, deze regeling ook voor de E.G. te laten gelden. Het tijdens het congres geschetste beeld van het BTW-beleid als een resultante van praktische en tactische overwegingen, heeft de al lang bij mij bestaande indruk versterkt, dat belastingrecht eigenlijk meer een belastingleer is: uit de theorie zijn in vele gevallen niet de feite lijke regels af te leiden. (Dit komt zelfs expliciet in de belastingtheorie tot uiting bij het pragmatische, welhaast opportunistische karakter van het zg. beginsel van de minste pijn Zoals gezegd, achtten de op het congres aanwezige deskundigen het lage tarief voor o.m. bioscopen haalbaar. Daarbij is er op gewezen, dat het streven van in deze welwillende politici ondersteund dient te worden door gelijkgerichte officiële uitspraken van de betrokken be langenorganisaties op nationaal niveau en van hun Europese koepel organisaties bij de E.G. Het is jammer, dat de op dit gebied wense lijke eensgezindheid, althans tot nu toe, ontbreekt. Op het congres werd het streven van de uitgevers naar plaatsing in het nul-tarief ver dedigd door het forumlid Mr. J.J. Nouwen (dir. Sijthoffpers B.V.). Deze stelde, dat de gedrukte media in cultureel opzicht belangrijker zijn dan alle andere media, en wees er op, dat de aan lezen bestede tijd in de afgelopen periode is verminderd. Zoals te begrijpen is, werd deze redenatie door de meeste aanwezigen niet met instem ming ontvangen. Een door de heerTijssen en mij aan het forum ge stelde vraag, of men het eens is met de Unesco-resolutie van 1968 over de wenselijkheid van fiscale gelijkstelling van alle informatiedra gers, werd dan ook in bevestigende zin beantwoord. Een pleidooi voor het nul-tarief voor dagbladen zou m.i. nog gefundeerd kunnen worden op het onmiskenbare feit, dat deze in een democratie toch wel een zeer essentiële rol vervullen. Een soortgelijke redenatie voor 65

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1988 | | pagina 63