Effectief bereik van bioscoopreclame nu 90% Uit de oude doos Van de 100 betalende bioscoopbezoekers zitten er 90 in de zaal tijdens de vertoning van een willekeurige reclamefilm. Dit blijkt uit een onderzoek dat voor de zesde maal in successie door Centrum voor Marketing Analyses is gehouden naar de effectieve be- reiksgraad van reclamefilms in bioscopen in Nederland. Eerdere onder zoeken zijn gehouden in 1981 t/m 1985 en voor de laatste maal in 1990. Deze zijn uitgevoerd in opdracht van Bemetec/Cloeck en Moedigh en Cinescope. Het veldwerk heeft, zoals gebruikelijk, plaatsgevonden in de laatste 2 we ken van november en de 2e week van december. De steekproef omvatte ruim 300 voorstellingen en is landelijk gespreid getrokken. Kortom de bevindingen zijn representatief voor de Nederlandse bioscoopvoorstellingen in deze periode. Alhoewel de laatste onderzoeken geen significante stijgingen in de effec tieve bereiksgraad hebben laten zien kan toch wel gesproken worden van een positieve tendens. In 1981 werd een effectieve bereiksgraad van 75% gemeten: van de 100 betalende bezoekers in 1981 waren er dus 75 in de zaal aanwezig tijdens de vertoning van een a-select bepaalde commercial in het voorprogram ma. Deze bereiksgraad steeg in 1982 naar 85% en ging vervolgens met kleine stapjes naar 90% in 1990. Evenals in voorgaande jaren differentieert de effectieve bereiksgraad niet of nauwelijks naar middag- en avondvoorstellingen, respectievelijk naar door-de-week- en weekendvoorstellingen. Grotere verschillen zijn er als de effectieve bereiksgraad wordt uitge splitst naar gemeentegrootte. Zo hebben reclamefilms vertoond in ge meenten met minder dan 50.000 inwoners een hoger effectief bereik dan reclamefilms in de 3 grote steden (Amsterdam, Rotterdam, Den Haag). Effectieve bereiksgraad 1985 1990 gemeentegrootte 50.000 89 95 50.000 90 91 3 grote steden 85 84 88 90 In 1990 zijn het met name de reclamefilms in de kleinere gemeenten die ten opzichte van 1985 de grootste winst boeken; de overige gemeenten blijven op nagenoeg hetzelfde niveau als in 1985. Een andere variabele die een groot verschil laat zien is de plaats van de reclamefilm in het voorprogramma. Naarmate een reclamefilm in het voorprogramma meer naar achteren is geplaatst zijn er meer betalende bezoekers in de zaal aanwezig. Behoort de commercial tot de eerste twee programma onderdelen dan is de effectieve bereiksgraad 80%; behoort hij tot de laatste twee dan stijgt dit percentage tot 94%. Naast het bepalen van de bereiksgraad is ook een aantal variabelen in het onderzoek opgenomen dat inzicht geeft in de omstandigheden waaronder een reclamefilm wordt vertoond. Deze registratie vond plaats op het mo ment dat de willekeurig aangewezen reclame draaide; hetzelfde moment dus waarop de effectieve bereiksgraad is bepaald. Opgemerkt dient te worden dat het hier gaat om registraties, waarvan sommige als subjectie ve inschattingen aangemerkt kunnen worden. De volgende variabelen zijn gemeten: lichtsterkte in de zaal kwaliteit beeld kwaliteit geluid hoorbaarheid geluid. Een belangrijk punt van aandacht is de lichtsterkte in de zaal waarbij een reclamefilm wordt getoond. Bij 81% van de voorstellingen is tijdens de vertoning van de commercial het licht in de zaal uit, net zoals bij de hoofdfilm. Ten opzichte van 1985 is dit echter een verslechtering van 12%. Deze teruggang is zeer sterk bij voorstellingen in de kleinere ge meenten 50.000). De 3 grote steden blijven wat dit aspect betreft nog het meest op peil. Indien de lichtsterkte in de zaal niet hetzelfde is als bij de hoofdfilm, dan is er in de meeste gevallen sprake van gedempt licht. De lichtsterkte tijdens de vertoning is eveneens afhankelijk van de plaats die een reclamefilm in het voorprogramma inneemt. Behoort de film tot de eerste twee onderdelen van het voorprogramma, dan is de lichtsterkte minder vaak correct dan wanneer hij tot de laatste twee onderdelen be hoort. Andere omstandigheden die kunnen bijdragen tot de kwaliteit van het be reik zijn de beeld- en geluidkwaliteit en de verstaanbaarheid van het ge luid. In 1990 wordt 94% van de reclamefilms op de drie aspecten teza men als goed beoordeeld: een verbetering van 5% ten opzichte van 1985. Een inventarisatie van het voorprogramma laat zien dat ten opzichte van 1985 het gemiddeld aantal reclamefilms in het voorprogramma sterk is gestegen, namelijk van 6 in 1985 naar 8,5 in 1990. De bioscopen in kleine steden vertonen er gemiddeld 7, de drie grote ste den gemiddeld ruim 11. Daarvan behoren er relatief veel tot de produkt- categorieën tabak, alcoholische dranken en verzekeringen. Bij zo'n drie kwart van de voorstellingen zijn er twee of meer tabakcommercials; het overgrote deel heeft er overigens drie. Voor de produktcategorie alcoholi sche dranken ligt het percentage van twee of meer commercials op 31%, voor de categorie verzekeringen op 21%. In de overige categorieën is nauwelijks tot geen concurrentie waar te nemen binnen het voorprogram ma; de adverteerder is meestal de enige binnen zijn produktveld. Op basis van de resultaten kan geconcludeerd worden dat het goed gaat met de omstandigheden waarin reclamefilms in bioscopen worden ver toond; als in wat meer bioscopen het licht op tijd uit zou gaan kan bijkans van een perfect 'umfeld' worden gesproken. Paul Waterreus senior projectleider bij Centrum voor Marketing Analyses

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1991 | | pagina 32