RAPPORT ERASMUS UNIVERSITEIT EVALUATIE-RAPPORT NAAR PRODUKTIEFONDSEN VERTRAAGD FIRST FLOOR FILM FACTORY GEOPEND! satie als EFDO geen probleem, doordat de door de betrokken ver huurders betaalde uitbreng- en distributiekosten, ook als deze te rug worden verdiend, als bijdrage worden aangemerkt. Bij de pro motie op het gebied van de bioscopen gaat het, in tegenstelling tot hetgeen bij de productie en de verhuur het geval is, niet om aan die activiteiten toe te rekenen opbrengsten. De bijdragen van de exploitanten, resp. van hun nationale organisaties zijn dus a fonds perdu. Hierdoor bestaat er bij de vertegenwoordigers van sommige bioscoopbonden, met name van de Duitse, een grote te rughoudendheid bij het doen van voorstellen aan de leiding van Media 95', voorzover deze voorstellen aanzienlijke sommen ver gen. Naast deze m.i. misplaatste zuinigheid is er echter ook enige angst te bespeuren, bijv. dat men er niet in zou slagen, in navol ging van enkele landen waaronder Nederland een succesvolle bio- scoopdag te organiseren. Het is daarom, dat men van die kant op nieuw is gekomen met het eerder door de U.N.I.C. en 'Media 95' verworpen voorstel, een beperkt aantal bioscopen wegens het vertonen van veel Europese films te vereren met het predikaat "Euro-theater" o.i.d. en met een financiële premie. Uitgaande van het Italiaanse voorstel, voor het jaar 1991 400.000 ECU voor pro motie, 200.000 ECU voor een dit jaar te organiseren seminar, en 200.000 ECU voor onderzoek te vragen, zou dit bij bijv. 25 per jaar te premieren bioscopen een premie van ruim 30.000,- aan E G.-geld per aldus beloonde bioscoop betekenen. Afgezien van de eerder (in Film 1990 nr. 8) uiteengezette nadelen van prakti sche aard, lijkt tegen een dergelijk plan het bezwaar aangevoerd te kunnen worden dat het wel voordeel zou opleveren voor enige bioscoopexploitanten maar nauwelijks voor de Europese film. Niet duidelijk is overigens, hoe de 50%-regel bij een dergelijke premië- ring van individuele bioscopen toegepast zou moeten worden, en ik zou het in elk geval onjuist achten als daarvoor uit de algemene middelen van de N.B.B. resp. van de Ned. Vereniging van Bioscoopexploitanten zou worden bijgedragen. Ik heb dan ook, gesteund door mijn Belgische collega mevrouw Claeys, krachtig tegen dit voorstel geopponeerd, en ik hoop dat de binnenkort vol gende U.N.I.C.-bijeenkomsten alsnog vruchtbaarder ideeën zullen opleveren. Eens is men het er gelukkig nog steeds over, dat elk voorstel van de U.N.I.C. aan de E.G. vooraf dient te worden ge gaan door een herhaling van het verlangen naar een laag BTW-ta- rief voor film en bioscopen en van een voor de E.G. geldende window-regeling. MOGELIJKE TAAK VOOR ARTHOUSES EN FILMHUIZEN BIJ •MEDIA-SALLES' Op 27 november jl. heeft het E.G.-Directoraat-Generaal Informatie, Communicatie, Cultuur (D.G. X) voor de eerste keer een consulta tie gehouden van de professionele organisaties op audiovisueel gebied. Op deze massale bijeenkomst, waar ik tezamen met de vaste vertegenwoordiger Claude Degand de U.N.I.C. heb vertegen woordigd, bleek tot mijn verbazing dat er niet minder dan 44 van Gelijktijdig met het ter perse gaan van deze editie van FILM verschijnt het rapport over het onderzoek van onze bedrijfstak, uitgevoerd door de Erasmus Universiteit. In het meinummer van FILM zal hieraan uitgebreid aandacht besteed wor den. Het evaluatie-onderzoek naar de Produktiefondsen, dat in opdracht van het Ministerie van W.V.C, uitgevoerd wordt door Bureau Driessen te Utrecht, heeft vertraging opgelopen. Het rapport zou aanvankelijk oktober 1990 verschijnen, maar wordt nu verwacht in april. FILM zal in het meinummer aandacht aan het evaluatie-rapport besteden. dergelijke organisaties officieel als belangenbehartigers door de E.G. zijn erkend. Hierbij gaat het dus niet alleen om de in het film bedrijf algemeen bekende organisaties van de verhuurders (F.I.A.D.), de filmproducenten (F.I.A.P.F.), de cinematografische industrie (Cl.C.C.E.) en de bioscoopexploitanten (U.N.I.C), als mede om eveneens voordehandliggende vertegenwoordigingen als die op het gebied van de commerciële televisie, van de video en van de auteursrechten, maar ook om door mij niet vermoede organisaties als bijv. de 'Organisation Catholique Internationale du Cinema et de l'Audiovisuel' en de 'International Association of Women in Radio en Television'. Behalve deze veelheid van belan genbehartigers is er aan de kant van de E.G. overigens ook een netwerk van zich met het audiovisuele beleid bezighoudende di rectoraten-generaal, waardoor dat beleid bepaald niet op eenvou dige wijze te voeren is: D.G. III - interne markt incl. auteursrecht D.G. IV - mededinging D.G. X - informatie, communicatie en cultuur; coördinatie van het audiovisuele beleid D.G. XIII - telecommunicatie, informatie-industrieën einnovatie Een vanuit de deelnemers naar voren gebrachte klacht was, dat de belangenorganisaties niet worden gehoord alvorens er ontwerp-richtlijnen worden vastgesteld. Door de voorzittende di recteur-generaal mevr. Flesch (Lux.) werd hierop geantwoord dat dit inderdaad mogelijk moet zijn, maar dat er over de procedure daarvan nog moet worden nagedacht. Zij acht het nuttig tot werk groepen op verschillende gebieden en tot een stelsel van schrifte lijke commentaren van belangenorganisaties te komen ter voorbe reiding van de één a twee maal per jaar te houden plenaire bijeen komsten. Wat mij direct opviel was, dat ondanks de veelheid van vertegen woordigende organisaties CI.CA.E.-Européen, resp. een verte genwoordiging van de gesubsidieerde bioscoopcircuits daarbij ontbreekt. Dit betekent dat deze tot nu toe geen officiële gespreks partner van E.G.-instanties kunnen zijn, en dus ook niet kunnen deelnemen aan de bovengenoemde consultaties. Mede gezien het optreden van CI.CA.E.-Européen op het symposium te München (zie Film 1990 nr. 6), en het feit dat de U.N.I.C nog niet heeft kun nen komen tot een zinvol voorstel met betrekking tot de bevorde ring van de Europese film in de bioscopen, heb ik de presidente van CI.CA.E.-Européen attent gemaakt op de aldus voor haar or ganisatie ontbrekende mogelijkheid van belangenbehartiging bij de E.G. Nu is het zo, dat sommige bestuursleden van de U.N.I.C op het standpunt staan dat een aparte vertegenwoordiging bij de E.G. niet nodig is omdat de bij de CI.CA.E. aangesloten biosco pen tevens lid zijn van de door de U.N.I.C vertegenwoordigde na tionale bioscoopbonden. Tegen dit standpunt zijn evenwel argu menten aan te voeren. In de eerste plaats bevinden zich ook onder de 44 wél door de E.G. erkende vertegenwoordigingen organisa ties die elkaar overlappen (bijv. naast de federatie van producen- Zaterdag 16 maart jl. was het dan zover: onder grote belangstelling van de film- en televisiewereld werd de FIRST FLOOR FILM FACTORY, de filmstu dio's van First Floor Features in Almere, officieel geopend. Elders in dit nummer is de toespraak, die de minister van W.V.C., me vrouw Hedy d'Ancona, hield ter gelegenheid van de opening, integraal af gedrukt. In het meinummer zal FILM uitgebreid terugkomen op deze feestelijke ge beurtenis.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1991 | | pagina 7