tenbonden ook een federatie van onafhankelijke producenten). Er is dan ook onvoldoende reden, C.I.C.A.E.-Europeen, die door de m.n. in Frankrijk en Duitsland bestaande grote aantallen arthouses e.d. meer dan duizend bioscopen vertegenwoordigt, van vertegen woordiging bij de E.G. uit te sluiten.)10 In de tweede plaats zijn er de circuits van gesubsidieerde filmhuizen, Kommunalkinos, etc, die niet bij nationale bioscoopbonden zijn aangesloten, maar voor wie het lidmaatschap van C.I.C.A.E.-Europeen open staat. Dit is een omstandigheid, die in sommige landen, zoals bijv. in Duitsland en Zwitserland, tot spanningen leidt, doordat de natio nale afdelingen van C.I.C.A.E. de gesubsidieerde filmhuizen daar niet als leden willen toelaten. Het is dan ook jammer dat vertegen woordigers uit die landen op de hieronder genoemde bijeenkomst te Rotterdam ontbraken. Het gaat hier om een probleem dat in Nederland al is opgelost doordat de gesubsidieerde filmtheaters geassocieerde leden van de N.B.B, zijn, terwijl door C.I.C.A.E.- Nederland in december jl. is besloten, het lidmaatschap ook open te stellen voor leden van de Ned. Associatie van Filmtheaters. De kans, dat door het ontbreken van door de E.G. erkende verte genwoordigingen en van eensgezindheid in sommige landen de mogelijkheid wordt gemist om gebruik te maken van het pro gramma 'Media 95', heeft geleid tot het initiatief van Henk Camping, in het kader van het Film Festival Rotterdam een bijeen komst over dit onderwerp te organiseren. Die bijeenkomst heeft plaatsgevonden op 28 januari te Rotterdam, waarbij het festival- bestuur als sponsor is opgetreden. De deelname bestond uit di rect betrokkenen, zoals de presidente van C.I.C.A.E.-Européen, mevr. Röthemeyer (B.R.D.), en vertegenwoordigers van nationale organisaties van arthouses resp. van filmhuizen, maar ook uit ge subsidieerde distributeurs en andere belangstellenden. Gebleken is, dat aan een dergelijke internationale gedachtewisse ling over een gezamenlijk optreden zeker behoefte bestaat. Door mij is daarbij gewezen op een m.i. bestaande bereidheid bij de lei ding van 'Media 95', voorstellen over de circulatie van gekwalifi ceerde Europese films in circuits van gespecialiseerde bioscopen in overweging te nemen. (In Nederland zijn hiervoor al eerder ideeën naar voren gebracht door G. Kuipers.) Een moeilijkheid bleek overigens te worden gevormd door de sterk uiteenlopende situatie op financieel gebied in verschillende landen: van hoge subsidies, resp. fiscale faciliteiten in Duitsland en Frankrijk (die mede een verklaring zijn van de grote aantallen Cl.CA.E.-biosco pen in die landen) tot het vrijwel ontbreken van een financiële ba sis in Groot-Brittannië. Een evenredige verdeling van eventuele E.G.-gelden zou daardoor in sommige landen bijna water naar de zee dragen betekenen, en in andere druppels op gloeiende platen. Anderzijds zou het echter ook niet aanvaardbaar zijn, bepaalde landen een onevenredig groot deel van het geld van 'Media 95' te doen toekomen omdat de overheden in die landen het op dit ge bied laten afweten. De totstandkoming van realistische plannen wordt alleen al daardoor bemoeilijkt. Op de bijeenkomst is men tot het standpunt gekomen, dat een gezamenlijk optreden van commerciële arthouses en gesubsidieerde bioscopen binnen C.I.C.A.E.-Européen een minimale voorwaarde vormt voor kans op succes bij het indienen van concrete voorstellen bij 'Media 95'. Indien dit streven tot resultaten leidt, zou het m.i. juist zijn, een vertegenwoordiger van de aldus representatiever geworden C.I.C.A.E.-Européen een plaats te geven in het door 'Media 95' te benoemen bestuur van de te Rome te vestigen organisatie van 'Media-Salles'. Het uitvoeren van zinvolle plannen is immers belangrijker dan de vraag, onder wiens auspiciën dat gebeurt. De door de Exploitantenraad naar voren gebrachte ideeën m.b.t. de populari sering van de Europese films (zie 'Film' 1990 nrs. 8 en 9) houden in dat er daarvoor drempelverlagende acties nodig zijn. Indien daarbij gebruik wordt gemaakt van bestaande structuren die hun waarde op dit gebied reeds hebben bewezen, kunnen de ter be schikking te stellen beperkte middelen doelmatig worden aange wend. Het uiteindelijke doel, succes bij het grote publiek, zal ech ter via de normale bioscopen moeten worden bereikt. BEZORGDHEID Het streven van de E.G., door middel van 'Media 95' steun te ver lenen bij de totstandkoming van een volwassen audiovisuele in dustrie in Europa, verdient bijval. Hoewel het niet zeker is, dat dit doel ook mèt de steun van 'Media 95' binnen afzienbare tijd zal worden bereikt, staat vast dat de kans daarop zonder deze steun kleiner is. Ofschoon het onbegrijpelijk is, dat de verantwoordelijke E.G.-functionarissen niet eerder dan vorig jaar tot het inzicht zijn gekomen dat in het hulpprogramma ook de bioscopen moeten zijn begrepen, is het verheugend dat het programma 'Media- Salles' (of welke naam het uiteindelijk ook zal krijgen) thans als sluitsteen wordt toegevoegd. Bij positieve uitspraken als deze dient echter niet onvermeld te blijven, dat het succes van 'Media 95' tot op zekere hoogte wordt bedreigd door een hier misplaatste voorkeur voor de technische en industriële aspecten. Voor de aan wending van "nieuwe, inzonderheid Europese technologieën in de programmaproductie" is slechts 20 miljoen ECU, dus tien procent van het totale budget van 'Media 95' uitgetrokken.)6 Tijdens de consultatie van de belangenorganisaties te Brussel hebben de eveneens aanwezige Wim Verstappen en ik ons evenwel niet aan de indruk kunnen onttrekken, dat met name de HDTV het troetel kind van de E.G. is. Ook in het genoemde nummer van 'Le film Frangais' (blz. 1) is de constatering te vinden dat de Brusselse bu reaucratie vooral belangstelling lijkt te hebben voor de hardware. Weliswaar is er geen reden, een dergelijke voorkeur ook bij de lei ding van 'Media 95' te veronderstellen, maar de uiteindelijke be slissingen worden genomen door de politieke organen, en deze zijn nog steeds niet gekomen tot de aangekondigde toevoeging van een cultureel artikel aan het Verdrag van Rome. Een bezorgdheid van geheel andere aard is uitgesproken door de president van de U.N.I.C, H. Strate, bij diens opening van de ge noemde bestuursvergadering op 5 februari te Parijs. Deze be zorgdheid heeft betrekking op de snelle concentratie, die zich mo menteel in het Duitse filmbedrijf voltrekt. Het gaat hierbij om een voor Duitsland nieuwe ontwikkeling, waarbij hij agressieve metho den toegepast ziet. Door hem genoemde voorbeelden zijn een joint venture van Warner en Constantin, en een sterke financiële groep, die met Flebbe (de grootste bioscoopexploitant) en Tobis (de op één na grootste filmverhuurder) gaat samenwerken, en die zich zowel met productie als met verhuur en exploitatie zal bezig houden. Het gaat Strate daarbij niet om principiële bezwaren te gen nieuwe multiplexen, maar wel om de vraag, door wie deze worden geëxploiteerd. Grotendeels zelfverzorgende integraties be tekenen z.i. beperkingen van de mededinging. De E.G., die de me dedinging juist wil beschermen, is evenwel eerder geneigd, kri tisch te kijken naar de eventuele kartelposities van bedrijfstaksor ganisaties als de N.B.B, dan naar dergelijke autarkische integra ties.)11 Voor de U.N.I.C ligt hier dan ook duidelijk een taak. drs. J.Ph.WoIff Noten 1. Zie Film 1990 nrs. 6, 8 en 9. 2. Commissie van de E.G., Directoraat-Generaal Informatie, Communicatie, Cultuur, "Audiovisueel beleid van de Europese Gemeenschap. Verzameling van wetgevende en politieke teksten" (Brussel, 1990), blz. 74 3. Zie "1. Juni 1988 bis 31. Dezember 1989. Pilotfase des European Film Distribution Office - Europaisches Filmbiiro e.V." (Europese Commissie, 1990); ook verschenen in "Media 92. Progress Report of the Pilot Projects" (Europese Commissie, sept. 1990), blz. 7-73. 4. "Audiovisueel beleid van de Europese Gemeenschap", t.a.p. blz. 99-105 5. Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. C 332/174 6. Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen Nr. L 380/41-42, Bijlage 1: "Toe te passen acties en indicatieve verdeling van de kosten" 7. "Hulp voor de filmproductie in Europa door steun aan bioscopen, of hulp voor de bioscopen door steun voor de Europese film?" (Film 1990, nr. 9) 8. Le Film Frangais, 8-2-1991, blz 22 9. Art. 6 van het Besluit van de Raad van de Europese Gemeenschappen (Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen l\lr. L 380/38) 10. Voor een overeenkomstig standpunt zie D. Kosslick (president van E.F.D.O.), t.a.p. (noot 3) blz. 44, resp. 52. 11. Zie ook: "Beter gematigde kartels dan sterke monopolies. Gevolgen van regulering en deregulering voor het filmbedrijf" (Film 1989 nr. 1).

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1991 | | pagina 8