ONDERZOEK NAAR BIOSCOOPBEZOEK In het kader van mijn afstudeerproject binnen de studie communi catiewetenschap aan de Katholieke universiteit Nijmegen, heb ik voor de NBB (de Nederlandse Bond van Bioscoop- en Filmondernemingen) in mei 1991 een onderzoek gedaan naar bio scoopbezoek in Nederland. In dit artikel zullen de belangrijkste re sultaten gepresenteerd worden. Het volledige rapport zal binnen kort beschikbaar zijn. De aanleiding voor het onderzoek werd gevormd door het empiri sche gegeven dat bioscoopbezoekers vooral uit jongeren bestaan, gecombineerd met prognoses van het Centraal Bureau voor de Statistiek die uitwijzen dat de Nederlandse bevolking steeds min der jongeren zal bevatten. Doel van het onderzoek is enerzijds inzicht verkrijgen in de ver schillen tussen het 'bioscoopgedrag1 van ouderen en jongeren, en anderzijds mogelijke oorzaken van de lage frequentie van bio scoopbezoek onder ouderen op het spoor komen. METHODE VAN ONDERZOEK Het onderzoek is een survey-onderzoek, waarvan het veldwerk uit gevoerd is door onderzoekbureau Team Vier uit Amsterdam. Als methode van dataverzameling is gebruik gemaakt van het tele fonisch interview. Het grootste gedeelte van dit interview bestaat uit gesloten vragen. Daarnaast zijn er drie open vragen gesteld. De vragen hebben onder andere betrekking op het feitelijke bio scoopgedrag, uitgaansgedrag in het algemeen, de motieven om de bioscoop te bezoeken en de wijze waarop mensen hun infor matie over films vergaren. Er werd een aselecte steekproef getrokken uit de populatie (de ge hele Nederlandse bevolking van 14 jaar en ouder). De steekproef- verdeling ziet er zo uit: 1. bioscoopbezoekers van 14-34 jaar: 73, 2. bioscoopbezoekers van 35 jaar en ouder: 70, 3. niet-bezoekers van 14-34 jaar: 34, 4. niet-bezoekers van 35 jaar en ouder: 123. In totaal hebben er 300 mensen aan het onderzoek meegewerkt. Als we kijken naar de verdeling bioscoopbezoekers niet-bezoe kers per leeftijdgroep dan komt het resultaat van het huidige on derzoek vrijwel overeen met SUMMO-resultaten (1990, in: Handboek Bioscoopreclame) wat betreft het bereik van de bios coop (SUMMO staat voor het Samenwerkingsverband voor het Uitvoeren van Multi Media Onderzoek). In de steekproef van het huidige onderzoek zijn meer 35+'ers ver tegenwoordigd dan in de populatie. Voor deze enigszins scheve verdeling is gekozen om ervoor te zorgen dat er genoeg bezoekers van 35 jaar en ouder binnen de steekproef zouden zitten. Bovendien ligt de nadruk van het onderzoek op de doelgroepen van 35 jaar en ouder. Mensen die in de groep van de jongere niet-bezoekers thuishoren waren moeilijk te bereiken, vandaar dat binnen deze groep slechts 34 mensen geïnterviewd zijn. RESULTATEN Wie gaan er naar de bioscoop? Gevraagd is of men in de afgelopen twaalf maanden naar de bios coop is geweest (bioscoopbezoek) en zo ja hoe vaak (bioscoop frequentie). Als we kijken naar de samenhang tussen deze beide variabelen en variabelen zoals leeftijd, opleiding, uitgaansfrequentie, schouw burgbezoek, etc, zien we dat vooral de mensen met een hoge op leiding, jongeren, mensen die vaak uitgaan en mensen die veel films op de video bekijken naar de bioscoop gaan. Tabel 1 Pearson correlaties (1) tussen bioscoopbezoek, bioscoopfrequen tie en belangrijke andere variabelen: afhankelijke variabelen: bioscoopbezoek bioscoopfrequentie onafhankelijke variabelen: opleiding: 0,45** 0,18* leeftijd: -0,42** -0,15* uitgaansfrequentie: 0,18** 0,08 schouwburgbezoek: 0,13* 0,14* videofilms gekeken in afg. maand: 0,18** 0,05 films op tv gekeken in afg. maand: 0,10 0,01 gezinsgrootte: -0,06 -0,14* wel/niet thuis wonende kinderen: -0,03 0,12* bioscoopbezoek: 1,00 0,31* significant: betrouwbaar op minimaal 95% significant: betrouwbaar op minmimaal 99% (1): Pearson correlaties geven de samenhang tussen twee varia belen weer. Een waarde van 0 betekent geen enkele samen hang en een waarde van +1 of -1 een perfecte samenhang. Het meest opvallende aan tabel 1 is het feit dat alle variabelen - een tweetal kleine uitzonderingen daargelaten- veel sterker sa menhangen met het al dan niet naar de biscoop gaan dan met de frequentie waarmee men naar de bioscoop gaat. In tabel 1 wordt dit verschijnsel nog enigszins gemaskeerd door dat de variabele bioscoopfrequentie ook het al dan niet naar de bioscoop gaan omvat: de correlaties zijn met andere woorden ge flatteerd en wanneer de correlaties tussen de onafhankelijke varia belen en biscoopfrequentie alleen voor de bioscoopbezoekers be rekend worden, worden ze over het algemeen een stuk lager. Een en ander betekent dat we redelijk goed kunnen voorspellen wie er wel of niet naar de bioscoop gaan, maar niet of nauwelijks met welke frequentie bioscoopbezoek plaatsvindt. Dit werpt nieuw licht op de oorspronkelijke probleemstelling van het onderzoek: de lage frequentie van bioscoopbezoek onder het oudere publiek. Klaarblijkelijk gaan er weliswaar minder ouderen naar de bioscoop, maar de ouderen die wel naar de bioscoop gaan, gaan even frequent als de jongeren die naar de bioscoop gaan. Tabel 2 laat zien dat dit inderdaad het geval is. Tabel 2 14-34 jaar 35-49 jaar 50 jaar en ouder niet- bezoekers: n=35 32,7% n=50 48,5% n=73 81,1% bezoekers: n=72 67,3% n=53 51,5% n=17 18,9% totale frequentie: n=107 6,9*pj n=103 3,2*pj n=90 1,9*pj frequentie n=72 n=17 bezoekers: 10,3*pj 10,2*pj n= het aantal respondenten *pj= keer perjaar n=53 6,1 *pj

Historie Film- en Bioscoopbranche

Film | 1992 | | pagina 5