Echter, hier doet zich het probleem
voor van een beperkt aantal doeken en
een groot aanbod kwaliteitsfilms. Dus
moeten er keuzes gemaakt worden.
Omdat ook een filmhuis zijn ogen niet
geheel kan sluiten voor de financiële
haalbaarheid van zijn programmering -
ook hier doen niet alle Nederlandse
films het goed aan de kassa - vallen
Nederlandse produkties snel buiten de
boot.
In de praktijk lijkt er een middencircuit
te zijn ontstaan: films die te klein zijn
om mee te concurreren in het bio-
scoopcircuit en te groot zijn om in het
arthouse-/filmhuiscircuit te rouleren.
Het bioscoopcircuit wordt met name
gedomineerd door het Amerikaanse
aanbod, veelal 'blockbusters' die het
doek wekenlang bezet houden. Slechts
enkele Nederlandse produkties
(Flodder etc.) kunnen meeconcurre-
ren. Echter, de films die doorgaans ge
produceerd worden in Nederland zijn
te kleinschalig van opzet. Deze films
komen in de grote bioscopen domweg
niet meer aan bod. Ze moeten het stel
len met een paar kleine zaaltjes in
slechts enkele steden, waardoor de
Nederlandse film moeite heeft met het
bereiken van zijn publiek.
De grote bioscoopketens geven eerder
de voorkeur aan films die grootschali
ger, dus met meer kopieën, uitge
bracht worden. Distributeurs lijken
hierdoor af en toe in de val te trappen,
want wil een distributeur zijn film on
derdak geven, dan heeft hij meer kans
wanneer hij met meerdere kopieën uit
komt. De kans op een flop is dan ech
ter groot, daar de films veelal te klein
zijn om de concurrentie met het ove
rige aanbod aan te kunnen. Een paar
voorbeelden illustreren dit. Zo bracht
Meteor de film De Johnsons uit met 65
kopieën, de film haalde slechts 183.861
bezoekers. Een Intensive Care, uitge
bracht met 20 kopieën, haalde slechts
9.398 bezoekers (ter vergelijking, De
Noorderlingen uitgebracht door U.I.P.
haalde met 18 kopieën 101.698 bezoe
kers).3'
Het probleem bij dit soort films is dat
deze voor een roulatie in het filmhuis-
circuit te groot is, de film komt dan
niet uit zijn kosten. Door een tekort
aan grote theaters en filmhuizen moet
de film in de bioscoop uitgebracht
worden om zijn kosten terug te verdie
nen.
Dit probleem wordt onderkend in de
discussies die in het veld gevoerd wor
den.
Oplossingen worden echter vooral ge
zocht in het produktiebeleid dat het
nieuwe filmfonds zou moeten voeren.
Zo kondigde Jos Stelling al eens aan
dat je beter de tussenmarkt van films
in de categorie van een a twee miljoen
weg kunt halen. Concentreer je op
films die kunnen concurreren met de
grote buitenlandse produkties of ga je
richten op de films met een avant-
garde karakter, films tot 500.000 gul
den. De tussencategorie zou weg moe
ten vallen, want dit soort films leveren
geen rendement op binnen de huidige
vertoningscircuits. En zo wordt ook
geredeneerd door Rieks Hadders en
Emile Fallaux 5), waarbij gewezen
wordt op de kwaliteiten en het succes
op festivals van films als die van
Ruven en Agresti.
Daarbij wordt geredeneerd in de trant
van dure films brengen hun geld niet
op en zijn artistiek meestal niet goed.
Low-budgetfilms brengen hun geld ook
niet op, maar hebben nog wel eens een
artistiek rendement. Zo pleit Fallaux in
zijn notitie voor een concentratie op
artistieke low budgetprodukties. Hij
keert zich tegen de door Blokker en
Haks voorgestelde automatische sub
sidiëring van succesvolle producen
ten. Blokker en Haks houden een plei
dooi voor de financiële middenmoot,
film met een budget van een paar mil
joen voor een groot nationaal publiek.
Welk produktiebeleid het nieuwe film
fonds ook zal gaan voeren, ze zal haar
ogen niet kunnen sluiten voor de knel
lende vertoningssituatie waarmee dis
tributeurs van Nederlandse films ge
confronteerd worden.
Elke Nederlandse film op het juiste
doek
Door de ontstane vertoningssituatie is
het voor een distributeur moeilijk en
bepaald niet aantrekkelijk om een
Nederlandse film op de markt te bren
gen.
De eerste vraag die gesteld kan wor
den is dus of al die Nederlandse pro
dukties wel binnen de juiste circuits
rouleren. Hangt een succesvolle verto
ning immers niet af van het bereiken
van de juiste doelgroep? Uit praktijk
voorbeelden blijkt dat eerder gekeken
wordt naar de omvang van het publiek
dat bereikt moet worden en wordt de
uitbreng daaraan gekoppeld. Er moet
echter wel rekening gehouden worden
met welk publiek beoogt wordt en bin
nen welk vertoningscircuit dat publiek
gezocht moet worden.
Wil er verbetering in de bestaande si
tuatie komen, dan zouden er maatrege
len getroffen moeten worden om de
Nederlandse film van een goede verto
ning te voorzien. Dit zou kunnen door
de Nederlandse film een eigen plaats
binnen de filmvertoning te geven, bij
voorbeeld door middel van onafhanke
lijke of gesubsidieerde bioscopen, een
suggestie onder andere gedaan door
McKinsey 6). Want het heeft geen zin
om een zo optimaal mogelijke filmpro-
duktie op poten te zetten zonder voor
zieningen te treffen voor de vertoning
ervan. Bijvoorbeeld zouden vertoners
gestimuleerd kunnen worden om
Nederlandse films te programmeren
middels een soort bonussysteem.
Er zal ook naar de markt gekeken moe
ten worden. Daar zijn meerdere opties
denkbaar.
Dat er een potentieel publiek voor is,
tonen de bezoekcijfers van de festivals
aan; tienduizenden mensen bezoeken
jaarlijks de Nederlandse Filmdagen en
nog eens tienduizenden gaan kijken
naar de selectie van Nederlandse films
op andere festivals.
Om dit potentiële publiek uit te brei
den en warm te laten lopen voor de
Nederlandse film, zou een serieus film
programma op de Nederlandse televi
sie geen slecht idee zijn. Daarnaast
zou de interesse voor de Nederlandse
film op scholen gestimuleerd kunnen
worden.
Om een beleid te bepalen t.a.v. een
verbeterde vertoningssituatie voor
Nederlandse films zou de huidige ver
toningssituatie eens goed in kaart ge
bracht moeten worden.
Hoe ziet de infrastructuur van de film
vertoning eruit in Nederland:
het bioscoopcircuit, het arthousecir-
cuit en het filmhuiscircuit? Ligt de hui
dige tweedeling wel zo voor de hand?
En de vraag die dan gesteld zou kun
nen worden is binnen welke verto
ningssituaties in Nederland er aanslui
ting gezocht zou kunnen worden met
het oog op een netwerk van zalen voor
de vertoning van Nederlandse filmpro-
dukties.
Daarnaast zou een betere profilering
van de Nederlandse film binnen de be
staande vertoningscircuits meer pu
bliek kunnen trekken.
Petra ten Brinke studeert Film en T.V.
Wetenschap aan de Universiteit Utrecht
en is Stagiaire bij de Associatie van
Nederlandse Filmtheaters en verricht
onderzoek naar de vertoning van
Nederlandse Filmprodukties. De eind
rapportage van het Onderzoek wordt
eind oktober '93 verwacht. Ze schrijft dit
artikel op persoonlijke titel.
NOTEN
1) Bleijleve - Film als object van kunstbeleid
(maart 1992)
2) Raad voor de Kunst - Filmproduktiefonds
(17 februari 1993)
3) NFC, Nederlandse Federatie voor de
Cinematografie
4) Ten Brinke Verschure - Feiten, menin
gen en verwachtingen omtrent film en
tv (juni 1993)
5) Filmkrant, mei 1993
6) McKinsey company - Stimulating au-
diovisual production in the Netherlands
(januari 1993)