11
Ter Hall, zoo noodig, van voorlichting dienden, kunnen er van
getuigen, dat de taak van dit Kamerlid ontzettend zwaar was.
Het behoeft geen betoog, dat het het Hoofdbestuur zeer veel
leed heeft gedaan in het afgeloopen jaar den gewaardeerden steun
van den heer Ter Hall, die zich wegens ongesteldheid geruimen tijd
uit het openbare leven moest terugtrekken, te moeten missen.
Nu hij weder genezen in ons vaderland is teruggekeerd en
hopenlijk weer spoedig zijne werkzaamheden zal kunnen hervatten,
welke hij met zooveel liefde en ambitie verricht, moge hier de
wensen worden uitgesproken, dat het hem gegeven zij, in een vol
maakte gezondheid, zijn moeilijke taak, ook in het belang van ons
bedrijf, nog vele jaren te mogen vervullen.
Wellicht zal de Bond weer spoedig zijn steun noodig hebben!
't Is waar, het ontwerp-Bioscoopwet is verworpen, doch een
tweede ontwerp is weer, nu juist een jaar geleden, op 3 April 1923,
bij de Tweede Kamer ingediend.
En zooals dezerzijds verwacht werd, bevat deze tweede editie
zeer gevaarlijke bepalingen voor ons bedrijf. De strekking van
het tweede ontwerp was, vooral in zijne oorspronkelijke redactie,
zelfs van dien aard, dat we de ongewijzigde aanneming als een
ramp voor de cinematografie in Nederland beschouwden.
Men kan zich voorstellen, dat het Hoofdbestuur, dat de verant
woordelijkheid draagt voor de leiding van den Bond, geen oogen-
blik heeft laten voorbijgaan, om overeenkomstig het bepaalde
in art. 3 van onze Statuten alle pogingen in het werk te stellen,
tot het nemen van alle zoodanige stappen, die zouden kunnen leiden
tot eene verzachting van de zoo harde bepalingen in het tweede
ontwerp-Bioscoopwet.
Onmiddellijk na de indiening van dit ontwerp vroegen wij telegra
fisch een onderhoud aan met den Minister van Binnenlandsche
Zaken, dat ons reeds op 16 April 1923 werd toegestaan.
De Nederlandsche Bioscoopbond was in deze conferentie ver
tegenwoordigd door de Hoofdbestuursleden D. Hamburger Jr., J. M.
Franke, S. Zondervan en den Bondsadministrateur A. de Hoop, die
hunne ernstige bedenkingen tegen het ontwerp opperden.
Art. 4, waarin bepaald is, dat „bij verordening" de Gemeenteraad
in gemeenten beneden de 20.000 zielen kan bepalen, dat geen ver
gunningen tot het geven van openbare bioscoop-voorstellingen
zullen verleend worden", werd in de eerste plaats heftig door onze
delegatie becritiseerd en Minister Ruys de Beerenbrouck, die in de
conferentie blijk gaf een groot deel van de door den Bondsvoor
zitter geuite critiek te onderschrijven, kwam ons inderdaad
tegemoet.