27
minnelijke schikking tot stand; in één geval verklaarde de com
missie zich niet competent en één geschil werd tijdens de behan
deling ingetrokken.
De ,,Raad van Beroep" eerst onder voorzitterschap van den
heer J. ter Linden en daarna onder leiding van den heer E.
de Hoop hield in totaal elf zittingen ter behandeling van 10
appèl-zaken (in 1925 waren in 17 zittingen in hooger beroep te
behandelen).
In 5 gevallen werden de beslissingen van de Commissie van
Geschillen" vernietigd en in vier gevallen bevestigd.
Ten aanzien van één geschil in hooger beroep moest ten slotte
geen uitpsraak worden gedaan, omdat beide partijen, hangende
het beroep tot eene schikking waren gekomen.
Te vermelden valt nog, dat de voorzitter van de „Commissie
van Geschillen" voor het eerst gebruik heeft gemaakt van zijne
statutaire bevoegdheid, door van eene beslissing zijner Commissie
hooger beroep aan te teekenen. Door den ,,Raad van Beroep werd
de „ambtelijke" appellant grootendeels in het gelijk gesteld.
De behandeling van een tweetal geschillen, waarbij de voorzitter
van den Raad van Beroep als partij betrokken was, geschiedde,
wat het eerste betreft onder leiding van den heer A. P. du Mee
(als plaatsvervangend voorzitter) en wat het tweede aangaat,
onder voorzitterschap van het eere-lid, den Heer D. Hamburger
J r. te Utrecht.
Slotbeschouwing*
Aan het slot gekomen van de opsomming der wederwaardig
heden over 1926, moge worden vastgesteld, dat na de voorjaars-
stormen in den Bond een langdurige periode van rust is ingetreden,
waarvan het Hoofdbestuur gebruik heeft kunnen maken voor de
organisatorische consolideering en tevens om hier en daar te trach
ten betere toestanden voor ons bedrijfsleven te verkrijgen.
Het ledental bleef vrijwel stationair. Enkele nieuwe filmver
huurkantoren en bioscoopondernemingen traden tot den Bond toe,
doch daarentegen moest het lidmaatschap van een ongeveer gelijk
aantal ondernemers, wegens liquidatie, vervallen verklaard worden.
Voor het Hoofdbestuur en ongetwijfeld ook voor alle leden, zal
het eene groote genoegdoening zijn te weten, dat het de Neder-
landsche Boiscoop-Bond is geweest, die in het jaar, waarop het
thans beëndigd verslag betrekking heeft, een zegenrijken invloed
heeft gehad op de steeds voortschrijdende ontwikkeling van de
bioscopie in Nederland.
Dat het ook in de toekomst zoo moge zijn!