En niemand zal het verwonderen, dat tot heden toe, nu weer bijna een jaar is verstreken, sedert de wet in het Staatsblad ver scheen, de maatregelen van Bestuur nog niet zijn afgekondigd. Het Hoofdbestuur van den Ned. Bioscoop-Bond heeft zich op het standpunt gesteld, dat het, als de eenige vertegenwoordiger van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf, der Regeering zijne volle medewerking heeft aan te bieden ter verkrijging van de meest practische werking dezer wet, indien deze ten slotte toch tot uitvoering mocht worden gebracht. Onmiddellijk na de verschijning van de wet in het Staatsblad, had een deputatie uit het Hoofdbestuur, bestaande uit de heeren A. P. du Mee, Ch. van Biene en A. de Hoop, resp. voorzitter, vice-voorzitter en administrateur, een onderhoud met den Minister van Binnenlandsche Zaken. In deze audiëntie werden onzerzijds, in groote lijnen althans, de gedachten omtrent de mogelijke uitvoeringsmaatregelen ontwik keld. Daarbij voerde als hoofdgedachte de boventoon, dat eene eenvoudige uitvoering der wet alleen mogelijk is, als het bedrijf zoowel in het Bureau der Centrale Commissie, als in de Commissie zelve, invloed zal kunnen uitoefenen. Op verzoek van Minister Kan stelde het Hoofdbestuur een schriftelijk advies met betrekking tot de Algemeene Maatregelen van Bestuur samen, nadat het daaromtrent overleg had gepleegd met de Besturen van de Bedrijfsafdeeling Filmverhuurders en van de plaatselijke afdeelingen Amsterdam en Den Haag. Dit advies werd, ingevolge den wensch van Zijne Excellentie, ook toegezonden aan de Staatscommissie, die naar de Minister vertrouwde daarmede rekening zou houden bij het ontwerpen harer bestuursmaatregelen. Ter toelichting van dit advies had het Dagelijksch Bestuur een langdurig onderhoud met den voorzitter en den secretaris der Staatscommissie, resp. de heeren D r. W. W. van der Meu- len1) en Mr. G. A. van Poelje te 's-Gravenhage. Van deze besprekingen werd ons door de Staatscommissie nog eenige malen schriftelijke opheldering gevraagd omtrent enkele punten in het advies van het Hoofdbestuur, die steeds met de grootste welwillendheid werd verleend. J) 't Is met innig leedwezen, dat we hierbij moeten herdenken het over lijden in het afgeloopen jaar van den heer mr. R. Ledeboe r, die als voor zitter der Staatscommissie in de totstandkoming der wet veel heeft bijge dragen, maar de uitvoering daarvan niet heeft mogen beleven. Dat hij in vrede ruste!

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1926 | | pagina 5