pen te exploiteeren in plaatsen, waar permanent een of meer
bioscopen gevestigd zijn, tenzij met schriftelijke toestemming
van het Hoofdbestuur, dat dusdanige toestemming niet zal
verleenen dan na ingewonnen advies van het Bestuur der
betreffende plaatselijke afdeeling, als ten minste ter plaatse
eene dusdanige afdeeling gevestigd is."
De publicatie van dit voorgestelde „artikel 7" verwekte vooral
in de kringen der filmverhuurders een storm van verontwaardiging.
Bij de meeste exploitanten van bioscooptheaters, vooral bij die,
welke niet in de drie grootste steden van ons land zijn gevestigd,
werd de opneming van artikel 7 als een verlichting der hun bij
herhaling aangedane deloyale concurrentie en dus met groote vol
doening begroet.
Voor zooveel uit de zeer interessante beraadslagingen over de
Statutenwijzigingen, die zoowel in de Bedrijfsafdeeling Filmver
huurders, als in de Jaarvergadering van den Bond, die drie dagen
in beslag nam, gedistilleerd kan worden, was het voorstel betref
fende artikel 7 de oorzaak van de groote oppositie, die voornamelijk
bij de filmverhuurders was verwekt.
De afdeeling Amsterdam, die blijkbaar wel iets gevoelde voor
de bezwaren tegen het voorgestelde „artikel 7", poogde door amen
deering de rechtszekerheid van de leden wat meer te bevestigen
door een hooger beroep op de ledenvergadering voor te stellen
van de beslissingen van het Hoofdbestuur te dezer zake.
Zelfs de bedrijfsafdeeling Filmverhuurders, die tegen reglemen
teering aanvankelijk sterk gekant was, had in de plaats van de
voorgestelde redactie een amendement ingediend, dat behelsde
„artikel 7" als volgt te doen luiden:
„Het is aan de leden niet geoorloofd films te exploiteeren
of te doen exploiteeren in plaatsen, waar permanente biosco
pen (leden van den Bond) gevestigd zijn, buiten deze om en
in andere gebouwen, dan nadat de te vertoonen films in het
vakblad van het bioscoopbedrijf behoorlijk zijn aangekondigd
en aangeboden."
De indiening van dit amendement, hetwelk weliswaar, naar het
inzicht der meeste exploitanten, geen practische beteekenis zou
kunnen hebben, was in elk geval een toegeven van de zijde der
principieele tegenstanders aan den wensch van de meerderheid,
om het vraagstuk der „reizende bioscopen" door reglementeering
op te lossen.