wens niet anders was te verwachen, dat de opponeerende leden
„met de kous op den kop thuis kwamen".
Niet ontmoedigd door dit échec, teekenden zij tegen het vonnis
van de Rechtbank appèl aan, zoodat de zaak opnieuw moest dienen,
thans voor het Amsterdamsche Gerechtshof, waarbij, evenals in
eerste instantie, de rechtskundige raadsman van den Bond, de heer
mr. Ch. J. F. Karsten zich tegen de appellanten in een scherp
zinnig juridisch en tevens zakelijk betoog verweerde.
Echter ook bij het Hof vonden de heeren Hartman en Du Mee
geen baat, want dit hooge rechtscollege bevestigde het vonnis van
de Rechtbank en overwoog daarbij, wat de gegrondheid der be
boeting betreft, „dat het Hoofdbestuur van den Bond in de wij z e,
waarop de onderteekenaren der circulaire hebben getracht eene
oppositie tegen dat bestuur te vormen, redelijkerwijs kon zien eene
aantasting van de belangen van den Bond en het er voor mocht
houden, dat de reeds vóór de vergadering in de circulaire geuite
meening dat de actie, door den Bond in het Zuiden begonnen, geen
kans had op het bereiken van eenig belangrijk resultaat, de positie
van den Bond in den door hem, in weerwil der gevoerde oppositie,
voortgezetten strijd in hooge mate zou verzwakken."
Of de beide leden nu eindelijk zoo verstandig zullen zijn, om in
het tot tweemaal toe door hen geleden échec te berusten, zal af
gewacht moeten worden, nu hun tot 8 April 1931 de tijd is gegeven,
om van de arresten van het Hof in cassatie bij den Hoogen Raad
der Nederlanden te gaan. 1)
INTERNATIONALE BETREKKINGEN.
Met de „Spitzenorganisation der Deutschen Filmindustrie" heeft
de Bond in het afgeloopen jaar een vriendschappelijk contact on
derhouden, waarbij wederkeerig inlichtingen werden gegeven be
treffende de verschuldigdheid van muziek-auteursrechten voor op
voering van geluidsfilms.
De Duitsche organisatie interesseerde zich in bijzondere mate
voor de indiening bij de Tweede Kamer van het Regeeringsontwerp
tot wijziging der Auteurswet, waaromtrent het Hoofdbestuur uit
voerige informaties heeft verschaft.
Bij verschijning van dit verslag werd bekend, dat de heer Hartman van
zijn recht tot cassatie heeft afgezien, maar dat de heer Du Mee, die blijkbaar
nog niet wil of kan inzien, dat hij verkeerd gehandeld heeft, niettegenstaande
Rechtbank en Hof het hem zoo duidelijk hebben te verstaan gegeven, alsnog
cassatie heeft ingesteld,
40