Bijlage A.
KEURING VAN HET GELUID EN
HET GESPROKEN WOORD VINDT
GEEN STEUN IN DE BIOSCOOP
WET,
Brief van het Hoofdbestuur van den Ned. Bioscoop-
Bond aan de Leden van de Centrale Commissie voor
de Filmkeuring (gedateerd 22 Februari 1930).
„Uw voorzitter was zoo vriendelijk ons toe te zenden en wij
zijn Z.Ed. hiervoor zeer erkentelijk het door hem uitgebracht
verslag over het jaar 1929, alsmede de agenda, vermeldende de
punten welke in Uwe op 25 Februari a.s. te houden Algemeene
Vergadering behandeld zullen worden.
Punt 4 der agenda, alsmede de mededeelingen in het verslag
betrekking hebbende op de „Geluidsfilms", trokken meer in het
bijzonder onze aandacht. Lezing van een en ander deed ons be
sluiten en hiertoe bestond te gereeder aanleiding na ontvangst
van de circulaire, d.d. 27 Januari 1930 door Uwen voorzitter aan
de belanghebbenden gericht betreffende de keuring van geluids
films dezen brief tot U te richten. (De desbetreffende circulaire
doen wij U hierbij in afschrift ter kennisneming toekomen).
Het laat zich begrijpen, dat ons het probleem der „geluidsfilms"
reeds veel hoofdbrekens gekost heeft. Dat ons ook het door Uwen
voorzitter op de Algemeene Vergadering in te leiden onderwerp
„De keuring van geluidsfilms" niet onverschillig kan blijven, be
hoeft dus geen nader betoog.
Vandaar dat wij er behoefte aan gevoelen langs dezen tot nu
toe nog niet gevolgden weg onze stem op Uwe Algemeene Ver
gadering te laten hooren, waarbij wij ons veroorloven allereerst
enkele algemeene opmerkingen te maken.
Het is algemeen bekend, dat de „Nederlandsche Bioscoop-Bond",
waarin alle belanghebbenden bij het Nederlandsche film- en
bioscoopbedrijf vereenigd zijn, hoewel principieel bezwaar heb
bende tegen elke censuur, zich niet verzet heeft tegen het tot stand
komen van eene centrale filmkeuring.
Wij hoopten hiermede te bereiken, hetgeen trouwens ook de
„Staatscommissie inzake maatregelen ter bestrijding van het zede
lijk en maatschappelijk gevaar aan bioscoopvoorstellingen verbon
den" zich voor oogen gesteld had: uniformiteit in de
filmkeuring, waaruit meer rechtszekerheid voor de bioscoop
ondernemers zou kunnen ontstaan.
Zoowel voor bedoelde Staatscommissie als voor de belangheb-
59