taling van keuringsrechten te erlangen, officieel prijsgegeven. Een tweede actie van veel ernstiger aard ontbrandde in het Zuiden kort na het in werking treden van de Bioscoopwet De voormelde ,,Vereeniging van Noord-Brabantsche en Lim- burgsche Gemeenten voor Gemeenschappelijke Filmkeuring" slaagde er n.l. in, ofschoon de toenmalige Minister van Binnen- landsche Zaken, de heer mr. J. B. Ka n, zulks in strijd met het beginsel en met den geest der bioscoopwet achtte, een centrale film-na-keuring voor het Zuiden in het leven te roepen. De Bond, die in deze centrale nakeuring niet alleen een negatie van de bioscoopwet zag, maar bovendien de belangen van de filmverhuurkantoren en de in het Zuiden gevestigde bioscooptheaters door deze na-keuring bedreigd achtte, wei gerde zich aan deze „onwettige" keuring te onderwerpen, waarop in alle gemeenten, die bij genoemde vereeniging waren aangesloten, schorsingsbesluiten tegen de leden, die in deze gemeenten bioscopen exploiteerden, werden uitgevaar digd. In het geheel waren in 13 gemeenten 28 bioscoopexploi taties stopgezet en wel van omstreeks Mei tot eind Octo- ber 1929. Door interventie van Minister Ruys de Beeren- brouck kwam op het Departement van Binnenlandsche Zaken het z.g. „Haagsche accoord" tot stand, volgens hetwelk de Zuidelijke Vereeniging de centrale filmnakeuring losliet en de exploitanten in het Zuiden zich ingevolge art. 21 van de bioscoopwet onder het bijzonder toezicht van de Katholieke Filmcentrale stelden, die met het oog hierop uitsluitend de c-films aan een speciale keuring zou onderwerpen. De a- en b-films, d.z. de films, toelaatbaar voor personen beneden 14 en 18 jaar, bleven dus buiten de controle van de K.F.C. Het accoord bevatte nog een belangrijk punt betreffende de intrekking van bestaande jeugdverboden, waarover in het verslag der werkzaamheden over 1932 nader wordt uitgeweid. 14

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1932 | | pagina 13