optreden van den Bond naar buiten veel bereikt, maar er blijft
nog altijd heel veel meer te wenschen over.
Hierbij denken wij in de allereerste plaats aan afschaffing
der vermakelijkheidsbelasting en in ieder geval, zoolang dit
einddoel op belastinggebied nog niet te bereiken valt, op een
aanmerkelijke vermindering van het percentage, dat in de
meeste gemeenten nog 20 bedraagt.
Ook zal in de toekomst krachtiger dan voorheen gestreefd
moeten worden naar afschaffing van de heffing der Personeele
Belasting voor het bioscoopbedrijf, althans naar gelijkstelling
van de bioscopen met winkels e.d., van welker huurwaarde,
volgens art. 11 par. 2 der Wet op de Personeele Belasting,
bij den aanslag slechts een derde als belastbare huurwaarde
wordt berekend.
Wat de overige lasten betreft, bevat ons programma nog
wenschen ten aanzien van:
1o. opheffing van de invoerrechten op films;
2o. afschaffing van de Zakelijke Belasting op het Bedrijf en
van de reclame-belasting (beide belastingen worden in
sommige gemeenten nog geheven);
3o. verlaging der electriciteitstarieven;
4o. afschaffing van de heffing op het keuringsrecht.
Binnen afzienbaren tijd zal voor den Bond beslissend worden
de vraag, of voor de opvoering van geluids- en sprekende
films nog muziekauteursrechten betaald moeten worden.
Het streven van den Bond zal er verder op gericht moeten
zijn om een eind te maken aan de censuur op films voor
volwassenen en met groote stelligheid zal ten spoedigste bij
Regeering en Parlement aangedrongen moeten worden op
schrapping van art. 4 der bioscoopwet, opdat gemeentelijke
film-nakeuring voor goed uitgesloten worde en het gemeente
lijk bioscoopverbod voor personen beneden 18 jaar onmoge
lijk worde gemaakt.
18