1919, stond de heer Loet C. Barnstijn te 's-Graven- hage, die als mede-oprichter van den Bond gedurende het eerste jaar die plaats had ingenomen, vrijwillig de functie van vice-voorzitter aan den heer Hamburger af. Op 18 Juli 1921 volgde zijn benoeming tot voorzitter. In de jaarvergadering van 29 Maart 1926 verliet hij wegens rede nen van zakelijken aard den voorzitterspost, die toen geduren de een jaar door den heer A. P. du M e e te Amsterdam werd bekleed. Op 19 Juli 1926 werd de heer Hamburgier wegens zijn onschatbare diensten, welke hij vanaf de oprichting van den Bond had bewezen, tot eere-lid benoemd. De non-activiteit van het door alle leden hooggeachte eere- lid duurde niet lang. Reeds op 28 Maart 1927 benoemde de jaarvergadering den heer Hamburger weer tot zijn lei der en sindsdien bleef hij de primus inter pares. Wat het aantal dienstjaren betreft, werd de heer Ham burger in het Hoofdbestuur overtroffen door den tegen- woordigen penningmeester, den heer E. de Hoop Azn. te Amsterdam, die vanaf de oprichting van den Bond, dus onafgebroken gedurende 15 jaren, deel uitmaakte van het Hoofdbestuur. Evenals de tegenwoordige Bondsvoorzitter werd de heer E. de Hoop Azn. op 18 Februari 1918 tot 2en penning meester benoemd en een jaar later (3 Februari 1919) volgde zijn benoeming tot penningmeester. Aan dezen trouwen beheerder van den Bond, die den grondslag gelegd heeft voor een sterke weerstandskas, die in den loop der jaren vele kostbare acties heeft gefinancierd, heeft de organisatie van het film- en bioscoopbedrijf haar krachtige financieele positie te danken. Tijdens zijn penningmeesterschap heeft hij het jaarlijksch budget van den Bond, dat in 1919 nog geen ƒ,5000.— be droeg, weten op te voeren tot ongeveer een halve ton, waar- 36

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1932 | | pagina 34