In de eerste plaats wordt in art. 1 uitgelegd wat feite
lijk het verhuren en huren van films is. Ten onrechte werd
tot nu toe van filmverhuur en -huur gesproken, terwijl in strijd
met dit spraakgebruik bij het z.g. verhuren en huren van films
in hoofdzaak het auteursrecht van films werd overgedragen en
verkregen, terwijl verder het film- en reclamemateriaal in ge
bruik werd gegeven en genomen.
De feitelijke verhuur en huur betreft dus uitsluitend het film
en reclame-materiaal. Het fundamenteele verschil is nu hierin
gelegen, daargelaten dat de contracten ook een ander karakter
krijgen, wijl deze nu strekken als bewijs van het recht om
ingevolge de bepalingen van de Auteurswet-1912 films te ver-
toonen, dat de bioscoopexploitant zijn eigen auteursrecht
heeft op de film, gedurende den tijd, dat hij haar vertoont, en
voor de plaatsen, waarop hij haar vertoont, zoodat hij tegen
inbreuk op het hem overgedragen auteursrecht zelfstandig kan
optreden.
Wijders brengt deze ontleding met zich mede, dat bij de
vaststelling van het voor een filmverhuur-contract verschuldigd
zegelrecht andere maatstaven dan voorheen aangelegd be-
hooren te worden.
Van groote beteekenis is ook, dat nu in de nieuwe Bonds-
voorwaarden de Filmhuurschuld-Commissie als een officieel
instituut van den Bond wordt erkend. In afwijking van vroeger
is bepaald dat de betaling van de filmhuur in plaats van
op den Dinsdag van de vertooningsweek uiterlijk op den
Woensdag geschied moet zijn, zulks met het oog hierop, dat
vele exploitanten hun betalingen des Maandags via den Post-
giro-dienst doen en bijgevolg de kennisgevingen van de giro-
overschrijvingen in den regel eerst des Woensdags d.o.v. in
het bezit van de filmverhuurders kunnen zijn.
Nieuw zijn de bepalingen, die betrekking hebben op de
z.g. verhuur op percentage, die in de laatste jaren in zwang
is gekomen. Daaromtrent is bepaald, tenzij een garantie is
vastgesteld, welk garantiebedrag ook vóór of uiterlijk op den
Woensdag van de vertooningsweek moet zijn betaald, dat de
45