51 het votum te Nijmegen. Nu was werkelijk Leiden in last. B. en W. van de sleutelstad hadden den Raad voorgesteld bij wijze van crisistoeslag de Vermakelijkheidsbelasting met 20 pet. te verhoogen (dus van 20 op 24 pet.). Ook nu weer trof het Hoofdbestuur al de voorbereidingen, die noodig geacht werden om de belastingverhooging tegen te gaan. Met den Wethouder voor de Financiën te Leiden werd de situatie besproken en daarbij werd onzerzijds op de absolute onmogelijkheid gewezen om meer bioscoopbelasting op te brengen. De Wethouder gaf bij het onderhoud blijk de be zwaren van den Bond wel te willen waardeeren. Toen dan ook op 11 April het voorstel van B. en W. in den Leidschen Raad aan de orde kwam (door den Bond was een breed-gemotiveerd adres aan den Raad gezonden en verschillende organisaties hadden adhaesie betuigd) deelde de Wethouder mede, dat het voorstel zou worden aangehouden, daar in het onderhoud met den Bioscoop-Bond nieuwe argumenten tegen de belas tingverhooging naar voren waren gebracht, die eerst onder zocht moesten worden. Hiermede was ook in Leiden het gevaar van belastingver hooging afgewend. In verschillende andere gemeenten werden door het Hoofd bestuur pogingen aangewend, om de belasting te verlagen of verhooging te voorkomen. De Raad van de gemeente Utrecht, tot wien de Bond zich met een request had gewend, verzoekende de differentiatie in de heffing der Vermakelijkheidsbelasting te doen verdwij nen en voor alle inrichtingen van kunst en ontspanning een uniform percentage van 15 in te voeren, wees dit verzoek van de hand. Weliswaar werd de differentiatie voor alle vermake lijkheden, uitgezonderd voor het tooneel en concerten, opge heven, zoodat het percentage voor alle vermakelijkheden op

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1932 | | pagina 49