en bioscoopbedrijf te treffen. Aan het eind van het afgeloopen
jaar werd n.l. door de Staten-Generaal een wetsontwerp aan
genomen nopens de heffing van 30 opcenten op de invoer
rechten van verschillende posten der Tariefwet. Post 39 van
het Tarief van Invoerrechten, waaronder belichte films zijn ge
bracht, kwam in het wetsontwerp niet voor, hetgeen logisch
was, daar het, blijkens de toelichting van de Regeering, de
bedoeling was om de opcenten alleen en uitsluitend te heffen
van artikelen, die hier te lande niet vervaardigd worden, en,
zooals bekend, worden films in ons land wel degelijk ver
vaardigd.
De belastingadministratie stelde zich echter zeer tot onze
verbazing op het standpunt, dat de geluidsfilms wel met de
30 opcenten op de invoerrechten belast moesten worden, daar
volgens haar de geluidsfilms gebracht kunnen worden
onder post 90 V. a van het Tarief van invoerrechten, onder
welke post gebracht zijn ,,muziekrollen of dergelijke artikelen,
gebezigd bij het mechanisch voortbrengen van muziek of ge
luiden."
Hoe de belastingadministratie tot zulk een gewrongen con
structie is gekomen, om een geluidsfilm te beschouwen als een
muziekrol of haar aan te merken als te behooren als onderdeel
of toebehooren van eenig muziekinstrument als sub I en II van
post 90 omschreven, is ons volkomen raadselachtig.
Hoe 't ook zij, de belastingadministratie vorderde betaling
van opcenten en er bleef den Bond niets anders over dan te
reclameeren.
In overleg met de rechtskundige raadslieden van den Bond,
de heeren Mrs. Karsten en Dijkstra, zal het Hoofd
bestuur in het thans ingetreden jaar hebben te beslissen, welke
procedure gevolgd zal moeten worden om aan deze ver
keerde toepassing van de nieuwe wet betreffende de opcenten
op de invoerrechten te ontkomen.
Een verzwaring van nog een anderen last op het bedrijf
58