vorderde in het afgeloopen jaar de aandacht van het Hoofd bestuur. In Mei 1932 werd aan het Hoofdbestuur te kennen gegeven, dat het bij de Regeering een punt van overweging uitmaakte om het recht voor de keuring van films, bedoeld in art. 15 lid 3 der Bioscoopwet, hetwelk 3 cent per Meter be droeg, te verhoogen. Het Hoofdbestuur haastte zich, den Minister erop te wijzen, dat, daargelaten dat ook de tijdsomstandigheden zich tegen verzwaring van lasten verzetten, voor de voorgenomen ver hooging geen enkele redelijke grond aanwezig was. Het Hoofdbestuur zette daarbij uiteen, dat in de jaren 1928 en 1929 de Centrale Commissie als gevolg van een te hoog ge heven keuringsrecht (4 cent per meter) een overschot van ƒ30.000.— had verworven. Daartegenover hebben de jaren 1930 en 1931 een tekort van circa ƒ14.000.— opgeleverd, zoodat door het filmbedrijf in de afgeloopen vier jaren circa ƒ16.000.— meer aan keuringsrechten is betaald dan de z.g. ,,self-supporting" dienst der Centrale Commissie heeft noodig gehad. Ons standpunt werd naderhand nog door den Bondsvoor zitter, den heer D. H a m b u r g e r J r. op het Departement van Binnenlandsche Zaken mondeling toegelicht, doch wijl de Comptabiliteitswet zich verzette tegen het opteren van het overschot uit vroeger jaren, dat allang in de schatkist was ver dwenen, besloot Zijne Excellentie, teneinde een sluitende reke ning voor de Centrale Commissie te verkrijgen, het keurings recht met ingang van 1 Juli 1932 te verhoogen van 3 cent per meter op 35 cent per 10 meter, hetgeen weer een nieuwe last op het bedrijf van circa ƒ7.000.— per jaar beteekent. Met erkentelijkheid moge getuigd worden, dat de Huishou delijke Commissie voor de Filmkeuring, met wie het Hoofd bestuur ook in het afgeloopen jaar de alleraangenaamste rela ties onderhield, den Bond gesteund heeft bij zijn pogen, om 59

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1932 | | pagina 57