Opcenten op de invoerrechten. In de eerste plaats moge hierbij gereleveerd worden onze actie tegen het door de Ontvangers der Invoerrechten en Accijnzen in genomen standpunt om na het inwerking treden van de Wet van 24 December 1932, S. 634, betreffende de tijdelijke heffing van opcenten op sommige invoerrechten, de geluidsfilms te onttrekken aan de toepassing van post 39 van het Tarief, behoorende bij de Tariefwet, S. 568, en die films te brengen onder deel IV van Post 90, teneinde daardoor 30 opcenten op de invoerrechten dier geluidsfilms te kunnen heffen. Na overleg met één onzer rechtskun dige raadslieden, den heer Mr. R. H. Dijkstra, kwamen wij tot de conclusie dat van geluidsfilms evenmin als van stomme films op centen geheven konden worden. Het Hoofdbestuur adviseerde den leden-filmimporteurs onverwijld een bezwaarschrift aan de Direc teuren der Invoerrechten en Accijnzen te zenden, waarin bezwaar gemaakt werd tegen de onjuiste toepassing van het tarief. De Directeuren der Directe Belastingen wezen echter de dezer zijds ontwikkelde bezwaren van de hand en handhaafden de be schikkingen der Ontvangers, waarbij de geluidsfilms werden belast met een invoerrecht van 10 pet. der waarde, verhoogd met 30 op centen. Onzerzijds werd onmiddellijk hooger beroep aangeteekend bij de Tarief commissie. Voorts werd door onzen raadsman een verzetdagvaarding op korten termijn uitgebracht tegen een dwangbevel, dat aan één onzer leden was uitgebracht, waardoor ook ten aanzien van de navorde ring van films, die vóór het in werking treden der nieuwe wet waren ingeklaard, een gerechtelijke uitspraak werd uitgelokt. Zoowel de Rechtbank als de Tariefcommissie stelde ons in het gelijk, zoodat zoowel de navordering als de sedert 1 Januari 1933 direct geïnde opcenten teruggevorderd konden worden en in de toekomst ook geen opcenten meer behoefden te worden betaald. (De overwegingen, die de Tariefcommissie tot haar beslissing leidden, zijn onder bijlage A. vermeld.) De restitutie van de opcenten, die ten onrechte waren nagevor derd, liep dadelijk niet zoo vlot van stapel, doch nadat wij eenige malen bij den heer Minister van Financiën op afdoening dezer zaak hadden aangedrongen, verscheen op 27 September 1933 een rond schrijven van Zijne Excellentie aan de heeren Directeuren der Di recte Belastingen enz., waarin o.m. het volgende werd bericht: „Ten vervolge op mijn circulaire van 18 Juli 1933, No. 99, „heb ik de eer U mede te deelen, dat de nagevorderde op- 19

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1933 | | pagina 19