Hoewel het in het voornemen der Regeering lag, om het wetsont
werp spoedigst in de Staten Generaal te doen behandelen, kon de
zaak niet afgedaan worden wegens de inmiddels afgekondigde
Kamer-ontbinding.
Een nieuw Kabinet trad op, waarin de portefeuille van financiën
werd toebedeeld aan het Tweede Kamerlid, den heer Mr. P. J. O u d,
die in de Kamerzitting van 16 December 1932 bij de behandeling
van hoofdstuk VUB (Departement van Financiën) der Rijksbe-
grooting voor 1933 had uiteengezet, dat de personeele belasting,
geheven van een hotel of restaurant, niet is een verteringsbelasting,
daar de heffing geen verband houdt met het al of niet drukke
bezoek, maar wat de heer Oud toen noemde: een zakelijke bedrijfs-
belasting.
Daar hetzelfde gezegd zou kunnen worden van de heffing van
bioscopen, had het Hoofdbestuur het vertrouwen, dat deze nieuwe
bewindsman, die een andere toepassing van de Wet op de Perso
neele Belasting bepleit had, het wetsontwerp-De Geer ook ten gun
ste van ons bedrijf zoude wijzigen.
Op 23 Juni 1933, toen bekend werd, dat de Voorzitter der Twee
de Kamer voornemens was het wetsontwerp-De Geer ter behande
ling in de vergadering der Tweede Kamer aan de orde te stellen,
zond het Hoofdbestuur een brief aan den nieuwen Minister van
Financiën, waarin Zijne Excellentie verzocht werd het wetsontwerp
alsnog te willen wijzigen in dezen zin, dat ook de perceelen, dienen
de tot uitoefening van het bioscoopbedrijf, bij gemeenteverordening
gelijkgesteld zouden kunnen worden met winkels en logementen.
Ook aan de Tweede Kamer werd onzerzijds een adres van gelijke
strekking gezonden, maar onze Volksvertegenwoordiging, die het
adres van den Nederlandschen Bioscoop-Bond voor kennisgeving
aannam, keurde het wetsontwerp zonder beraadslaging en zonder
hoofdelijke stemming goed, welk besluit door de Eerste Kamer op
25 Mei 1933 bekrachtigd werd.
De onbillijke toepassing van de wet op de Personeele belasting
zal het bioscoopbedrijf dus nog voorloopig hebben te ondergaan.
In ons optreden tegen de onbillijkheid, welke begaan werd door
dat projectieapparaten, welke als mobilair werden beschouwd, in
de Personeele belasting werden aangeslagen, hadden wij, dank
zij de actie, die de belastingconsulent, de heer W. Nagtegaal
te Soestdijk namens den Bond daartegen voerde, meer succes.
Reeds in 1932 had de Hooge Raad der Nederlanden den Bond
voorloopig in het gelijk gesteld. Ons hoogste rechtscollege gelastte
den Raad van Beroep te Roermond een nieuw onderzoek in te stel
len en nadat voornoemde belastingconsulent nogmaals onze bezwa-
21