beslist, dat de componist zijn muziekauteursrecht aan den maker van de film had overgedragen en dat de bioscoop-exploitant als rechtverkrijgende van den maker moest worden beschouwd, zoo dat in die zaken door de vertooning van de betreffende films het muziekauteursrecht van den componist niet was geschonden. In die zaken zijn dan ook door de genoemde rechtscolleges de vorde ringen van de Gema afgewezen. In de zaak Blom/Gema heeft de kantonrechter te 's-Gravenhage echter de vordering van de Gema toegewezen op grond, dat Zijn Edelachtbare van meening was, dat de componist van de betreffen de muziek zijn muziekauteursrecht niet had overgedragen aan den maker van de film, maar aan de Gema. In de zaak Tuschinski/Gema is door de Gema cassatie aange- teekend en heeft de Hooge Raad de zaak teruggewezen naar de Rechtbank te Rotterdam om nader te onderzoeken, of inderdaad de componist Becce zijn muziekauteursrecht heeft overgedragen, resp., heeft kunnen overdragen aan de Gema, zooals door de Gema was beweerd, maar naar het oordeel van den Hoogen Raad onvol doende door de Rechtbank was onderzocht. In de beide andere zaken is door de Gema, en den heer Blom geappelleerd, resp. bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch en de Rechtbank te 's-Gravenhage. Al deze zaken zijn thans nog han gende. In de zaken van de componisten Benatzky en Stolz tegen de heeren Den Hartogh en Hoseck is de principieele vraag nog niet ter sprake gekomen. Die zaken zijn gestrand op de vraag, of de door de componisten overgelegde volmachten aan de wettelijke eischen voldeden. De zaak Benatzky/Den Hartogh is intusschen beëindigd, doordat de heer den Hartogh zijn bioscoopexploitatie heeft moeten stopzetten; de zaak Stolz/Hoseck kan te allen tijde door den eerstgenoemde opnieuw aanhangig gemaakt worden bij den Kantonrechter te 's-Gravenhage, zonder dat zulks echter tot heden is geschied. Mocht de heer Stolz daartoe overgaan, dan zal ook in die zaak de principieele vraag in behandeling komen. In het kort samengevat is het resultaat dezer processen tot op heden, dat volgens de Nederlandsche Auteurswet waarin het muziekauteursrecht op geluidsfilms niet is geregeld geluidsfilms worden beschouwd als verzamelwerken in den zin van art. 5 dier wet, zoodat voor de vertooning ervan noodig is de toestemming 18 Het arrest van den Hoogen Raad, waarvan hier gewaagd wordt, is na het verslagjaar op 14 Februari 1935 gewezen.

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1934 | | pagina 18