groote speelfilms, d.i. 3,3 van het totaal aantal groote speelfilms,
niet voor openbare vertooning toegelaten, in 1934 werden verboden
27 groote speelfilms, d.i. 5,2 van het totaal aantal ter keuring
aangeboden filmwerken. Tegenover de stijging van het percentage
der verboden films constateerden wij een daling van het percentage
c-films ten gunste van de a- en b-films, waarvan er dus meer dan
in de voorafgaande jaren werden toegelaten.
De conclusie lag voor de hand, dat, waar er meer films in aan
merking kwamen voor de a- en b-klassen, de kwaliteit der films
in het algemeen (beoordeeld naar de begrippen goede zeden en
openbare orde) eerder toe- dan afgenomen is, zoodat het niet
toelaten van zoovele films niet aan de kwaliteit, maar wel aan het
stellen van strengere normen moet worden geweten.
Zonder verder in details te treden omtrent bepaalde niet door
de Centrale Commissie toegelaten films, willen wij deze beschou
wing niet besluiten, dan nadat wij ons misnoegen hebben te kennen
gegeven over het verbod van de filmjournaals, die den aanslag op
Koning Alexander van Yoego Slavië en den Franschen Minister
Barthou in beeld hadden gebracht. Vooral nu in het afgeloopen
jaar ook in ons land meer aandacht geschonken werd aan de film
journaals als een nieuwe vorm van berichtgeving, ware het te wen-
schen, dat de Centrale Commissie voor de Filmkeuring in de toe
komst ook de opvatting zou willen huldigen, dat de filmjournalistiek
dezelfde vrijheid behoort te genieten, welke gelukkig in ons land
de pers bezit.
Katholieke Film Centrale.
De verstandhouding met de Katholieke Film Centrale was in
het afgeloopen jaar van minder aangenamen aard dan in de daar
aan voorafgaande periode. Dit was hieraan toe te schrijven, dat
in het begin van 1934 in een deel der Katholieke pers mede-
deelingen werden gedaan over een nieuw plan tot reorganisatie
van het keuringsinstituut der K.F.C. Naar de meening van het
Hoofdbestuur moest de uitvoering van dit plan in strijd geacht
worden met de overeenkomst, welke de K.F.C, met den Neder-
landschen Bioscoop-Bond betreffende de nakeuring van films voor
de onder het toezicht der K.F.C, gestelde leden van den Bond was
aangegaan.
Toen het Hoofdbestuur hieromtrent opheldering aan het bestuur
der Katholieke Film Centrale vroeg, kreeg het ten antwoord, dat
de K.F.C., die de betreffende berichten over de reorganisatie van
haar keuringsinstituut niet in de dagbladen had geplaatst, t.z.t.
30