was. Daar het niet mogelijk bleek onmiddellijk een basis te vinden
voor de berekening van de waarde der filmcopieën, werd, teneinde
de oogenblikkelijke bezwaren op te heffen, bepaald, dat in afwach
ting van een nader te ontwerpen regeling na-den lsten Juli voor-
loopig het oude tarief (een invoerrecht van 10 van de waarde)
zou blijven gelden.
Onnoodig te betoogen, dat de beschikking van den Minister
van Financiën, die later in een Koninklijk Besluit, d.d. 26 Juli 1934
No. 50 werd vastgelegd, met groote voldoening door de leden
van den Bond werd ontvangen.
Na afkondiging van dit Koninklijk Besluit werden door het
Bondsbureau de gegevens uit het buitenland verzameld, welke
konden dienen tot voorlichting, waarop de Regeering prijs stelde
met het oog op de definitieve vaststelling van een nieuw invoer-
rechtentarief. Aan de hand van deze gegevens werd dezerzijds
advies aan het Departement van Financiën uitgebracht, nadat wij
ook nog ons standpunt in een vergadering der Commissie van voor
bereiding uit de Tweede Kamer over het aanhangige wetsontwerp
hadden verdedigd1).
De Omzetbelastingwet.
De op 1 Januari 1934 ingevoerde Omzetbelastingwet had reeds
een nieuwen last op de filmondernemingen gelegd, hoewel wegens
de strekking dezer wet films buiten deze nieuwe belasting behoor
den te vallen. De auteursrechten immers vallen buiten de wet.
Bovendien zijn vrijgesteld hulpstoffen en de middelen, die men
noodig heeft om zijn bedrijf te kunnen uitoefenen. Onder deze
middelen valt voor de filmverhuurders het filmmateriaal. Vandaar
dat het Hoofdbestuur in een rondschrijven aan de leden-filmver-
huurders adviseerde om aan de Inspecteurs der invoerrechten en
accijnzen in hun gebied een vergunning aan te vragen, ten einde
de voor hun bedrijf benoodigde filmcopieën, filmtitels, film-reclame-
materiaal enz. te kunnen inslaan, zonder dat wegens de levering
van die goederen omzetbelasting zou zijn verschuldigd, of wegens
den invoer daarvan invoerrecht ingevolge de Omzetbelastingwet
verschuldigd zou zijn, zulks op grond van art. 19, 2e lid dezer wet.
Het bijzonder invoerrecht bedraagt immers 4 van de waarde,
terwijl daarnaast nog bestaat het compenseerend invoerrecht van
6
1) Het op 2 April 1935 verschenen verslag der Tweede Kamer-commissie
bevat de mcdedeeling. dat de Regeering voorstelt het invoerrecht op films op
ƒ0.04 per Meter te bepalen, welk voorstel op 9 April 1935 door de Tweede
Kamer is goedgekeurd.