diecommissie ingesteld, die er echter niet in slaagde tot een een
stemmige conclusie te komen.
Zonder een positief advies aan het Hoofdbestuur te geven, beval
de Commissie het vraagstuk nopens een niet op gezonde basis
berustende expansie van het bedrijf in de welwillende belangstel
ling van het Hoofdbestuur aan.
In de Hoofdbestuursvergadering van 6 Maart 1934 werd het
rapport der Studiecommissie aanvaard en daarbij nam het Hoofd
bestuur zich voor, zoodra de bedrijfstoestand ingrijpen van Bonds-
wege zou vereischen, de betreffende voorstellen bij de algemeene
vergadering aanhangig te maken.
Inmiddels was de situatie zóó geworden, dat tal van outsiders, die
zich voorheen niet in het minst voor het film- en bioscoopbedrijf
interesseerden, als gevolg van de crisisomstandigheden ruim ka
pitaal vrijkregen en in ons bedrijf de mogelijkheid zagen dit ren-
deerend te maken.
Zij trachtten in ons bedrijf nieuwe zaken te beginnen zooals dat
elders reeds het geval was met sigarenwinkels en koffiehuizen;
het verlaagde kostenpeil was daarbij een welkome factor om een
exploitatiebasis te vestigen, die op zijn minst rendabeler moest zijn
dan die van sedert jaren bestaande zaken.
Zoo waren er alleen reeds voor Amsterdam 22 reflectanten voor
de stichting van nieuwe theaters, terwijl ten aanzien van Den Haag,
waar reeds een uitgebreid theaterpark is, een 8-tal van dergelijke
plannen bestonden.
In een vooraanstaande gemeente in de provincie bestond zelfs
het plan om in een complex huizen, dat met garantie van de gemeen
te werd gebouwd, een zaal in te richten voor tooneel- en bioscoop
voorstellingen teneinde het geheel rendabel te kunnen maken, ter
wijl bedoelde gemeente waar het aantal zitplaatsen per 1000
inwoners 49 bedroeg niet de minste behoefte had aan een nieuw
theater.
Het spreekt vanzelf, dat het aantal voorbeelden ter kenschet
sing van den toestand, nog belangrijk zou kunnen worden uitge
breid.
't Moge dan waar zijn, dat ons bedrijf, dank zij zijn machtig or
ganisatieapparaat de crisis tot 1935 vrij goed heeft doorstaan en
dat er welhaast geen faillissementen in te noteeren vallen; waar is
ook, dat geregeld financieele moeilijkheden van aangesloten bedrij
ven intern geregeld worden.
Het Hoofdbestuur, dat het voorstel van de Afdeeling Den Haag
niet meer los had gelaten, kwam steeds meer tot de overtuiging.
16