Op grond van dit beginsel immers behoorde de in het filmhuur-
contract bedongen auteursprijs (de z.g. filmhuur) vrijgesteld te
zijn van zegelrecht. De fiscus verlangde echter plotseling, dat ook
van den auteursprijs zegelrecht zou worden betaald en dat het ernst
was, bleek wel hieruit, dat de Ontvanger van het Zegel bij ver
schillende filmverhuurkantoren alle aanwezige filmhuurcontracten
in beslag liet nemen, teneinde voor het volgens hem te weinig be
taalde zegelrecht navorderingen en eventueel ook de in de Zegelwet
bepaalde boeten te kunnen heffen.
Zoover is het door het direct ingrijpen van het Hoofdbestuur
gelukkig niet gekomen. Wij slaagden erin met den Inspecteur der
Registratie en den Ontvanger van het Zegel te Amsterdam een
convenu te treffen, krachtens hetwelk voorloopig alles bij het oude
zou blijven en van de zijde van den fiscus aan het bedrijf geen
verdere moeilijkheden in den weg zouden worden gelegd, zoolang
in de gerezen kwestie niet een uiteindelijke beslissing, welke het
Hoofdbestuur van den Minister zou vragen, zou zijn verkregen.
Het Hoofdbestuur heeft onmiddellijk een request aan den Mi
nister van Financiën gezonden, waarin onzerzijds o.m. betoogd
werd, dat de filmhuurcontracten op basis van de Verhuur- en
Huurvoorwaarden gesloten, weliswaar in aansluiting aan een van
oudsher ingeburgerd spraakgebruik, worden betiteld als verhuur en
huur van films, doch dat niet alleen juridisch, maar ook economisch
het essentieele element in deze contracten is de overdracht van een
gedeelte van het auteursrecht op de betrokken films, die uitdruk
kelijk van iedere zegelplichtigheid is uitgesloten.
De auteursrecht-overdracht bepaalt zoozeer het karakter van de
op basis van de Verhuur- en Huurvoorwaarden gesloten overeen
komsten en de daarmede samenhangende ingebruikgeving van het
benoodigde materiaal is van zoo secundaire beteekenis. dat zelfs
op goede gronden te verdedigen zou zijn, dat die overeenkomsten
geheel van zegelrecht vrijgesteld zijn, in verband met het bepaalde
in art. 10, eerste lid der Zegelwet 1917, en de daarop gebaseerde
fiscale praktijk en jurisprudentie (Cf.H.R. 16 Nov. 1923 N.J. 1924.
p. 130, P.W. 11954).
De Bond heeft echter met het oog op de eventualiteit, dat de
fiscus deze opvatting in de onderhavige aangelegenheid niet zou
willen aanvaarden, de voorziening van art. 6 van de Verhuur- en
Huurvoorwaarden getroffen en dientengevolge haar leden verplicht
de door hen te sluiten overeenkomsten te zegelen, als ware daarin
een zelfstandige huurovereenkomst met betrekking tot het benoo
digde materiaal vervat en daarbij een huurprijs bedongen, die een
27