gegeven om een voor beide partijen bevredigend vergelijk tot stand
te brengen, onzen raadsman op 3 December heeft bericht, dat hij
tot zijn groot leedwezen heeft moeten vaststellen, dat zijn bemid
deling niet tot resultaat heeft geleid."
Buma-processen.
Gelijk hiervoor gemeld, heeft de Hooge Raad der Nederlanden
in de zaak Gema/Tuschinski op 14 Februari 1935 arrest gewezen
(welk arrest onder bijlage B. is opgenomen).
Dit arrest was niet zeer duidelijk: het raakte o.i. niet de zaak
ten principale. Bovendien heeft onze raadsman er in de vorige in-
stantiën steeds op gewezen, dat de componist (Becce) toen hij de
opdracht tot vervaardiging van de muziek kreeg en aannam, zijn
rechten op die compositie niet reeds tevoren aan Gema heeft
kunnen overdragen, waarbij hij zich beroepen heeft èn op het
arrest van den Hoogen Raad, d.d. 29 December 1933, waarbij
overdracht van toekomstige rechten en vorderingen ongeldig is
verklaard naar Nederlandsch recht, èn op een arrest van het
Reichsgericht te Leipzig, waarbij overdracht van muziekauteurs-
rechten op de compositie van een geluidsfilm op de Gema, onder
de omstandigheden, waaronder de componist Becce zijn auteurs
recht op de Gema zou hebben overgedragen, evenzeer ongeldig is
verklaard naar Duitsch recht.
Op 22 Mei 1935 heeft de Rotterdamsche Rechtbank andermaal
in deze zaak vonnis gewezen, waarbij zij het oorspronkelijk vonnis
van den Kantonrechter bevestigd heeft, met veroordeeling van de
N.V. Tuschinski's Exploitatie Maatschappij in de kosten. De
Rechtbank overwoog, dat het auteursrecht op muziekwerken in
de toekomst door een bepaald componist te vervaardigen, een vol
doende bepaalbaar object is en dat het dus als toekomstige zaak het
onderwerp van een overeenkomst kan uitmaken.
Onzerzijds werd tegen dit vonnis cassatie ingesteld. De Advo
caat-Generaal bij den Hoogen Raad, Mr. Wijnveldt, heeft daarop
den 28sten November geconcludeerd tot vernietiging van het von
nis der Rechtbank te Rotterdam, met terugwijzing der zaak en ver
oordeeling van Gema (d.i. Buma) in de proceskosten.
De advocaat-generaal achtte zoowel het eerste principale mid
del, als het tweede onderdeel van het incidenteele middel, door
onzen advocaat bij den Hoogen Raad, Mr. J. van Kuyk, voor
gesteld, gegrond.
Ten aanzien van het principale middel overwoog hij, dat cessie
van toekomstige auteursrechten niet mogelijk is, tenzij deze voort
vloeien uit een reeds bestaande rechtsverhouding: in het onder-
39