dige stappen bij hunne regeeringen zouden ondernemen, teneinde
te verkrijgen, dat deze artikelen op de Conferentie te Brussel zullen
worden aanbevolen en gehandhaafd.
Bij deze gelegenheid sprak de conferentie den wensch uit, dat
..iedere delegatie den tekst van Montreux tot den haren zal
willen maken, met de daarop als gevolg van de gedachten-
wisseling geleverde commentaren, en dat deze tekst aan de
verschillende Regeeringen zal worden aangeboden, als een
samenvatting der wenschen van de nationale filmindustrie
van elk der afzonderlijke landen, met als eenige wijziging die,
welke is aangebracht aan lid 1 van artikel 14."
De conferentie sprak eveneens den wensch uit, dat op de diplo
matieke conferentie te Brussel:
„elk der staten vertegenwoordigers van de nationale vereeni-
gingen van filmproducenten zal afvaardigen, bekleed met de
zelfde volmachten en dezelfde bevoegdheden als de vertegen
woordigers van de vereenigingen van auteurs".
Wat betreft de muziekrechten, nam de conferentie de volgende
motie aan:
„Overwegende, dat het karakter van onafhankelijk- en oor
spronkelijk werk, zooals het cinematographische werk alge
meen beschouwd wordt, niet insluit de noodzakelijkheid, eerst
toestemming te vragen aan de auteursvereeniging, waartoe
de componist, die de autorisatie voor de cinematographische
bewerking verleende, behoort, aangezien toch noodzakelijker
wijze overeenstemming is bereikt tusschen den producent en
de auteurs van het oorspronkelijk werk, verklaart de Federa
tie, dat de in sommige landen nog steeds bestaande en door
de auteursvereenigingen toegepaste heffingen ter gelegenheid
van een openbare filmvertooning in de bioscooptheaters een
niet te rechtvaardigen last vormen, die de filmindustrie zwaar
treft".
De conferentie hechtte haar goedkeuring aan het door de Asso-
ciation littéraire et artistique internationale ingenomen standpunt
ten aanzien van het recht der executanten.
Zij bekrachtigde, dat deze rechten slechts kunnen ressorteeren
onder het „Bureau International du Travail".
44