tweede regisseur, tweede cameraman, etc. aan de films zullen mede
werken. Mocht het Rijk aan zijn onvervulbare eischen vasthouden,
dan zou de maatschappij genoodzaakt zijn haar films in het buiten
land te vervaardigen.
Het Hoofdbestuur heeft daarop besloten het verzoek van de
betreffende maatschappij voor verleening van arbeidsvergunning
ten behoeve van eenige buitenlanders, die aan de vervaardiging
van een film zouden medewerken, te ondersteunen en op een spci.
dige beslissing van den Rijksdienst aan te dringen. Op 28 Maai i
heeft het Hoofdbestuur te dezer zake een telegram gezonden aan
den Minister, waarin het Zijne Excellentie verzocht ten spoedigste
een deputatie te willen ontvangen, daar door de onuitvoerbare
eischen van den Rijksdienst der Werkloosheidsverzekering en Ar
beidsbemiddeling, die diep ingrepen in artistieke-, technische- en
commercieele verhoudingen bij de filmproductie, de nog jonge Ne-
derlandsche filmindustrie met ondergang werd bedreigd.
In een onmiddellijk daarop verzonden expresseschrijven zijn de
bezwaren van het Hoofdbestuur uitvoerig uiteengezet.
Het Hoofdbestuur heeft in dezen brief zijn grieven tegen het
optreden van den Rijksdienst duidelijk omschreven. Het heeft er
zich ernstig over beklaagd, dat deze Dienst, zonder voldoende
rekening te houden met de artistieke en technische eischen, welke
aan de vervaardiging eener Nederlandsche film gesteld behooren te
worden, heeft voorgeschreven, welke medewerkers de filmprodu
centen, die honderdduizenden guldens riskeeren bij de vervaardi
ging van Nederlandsche films, hebben aan te stellen. Het Hoofd
bestuur herinnerde den Minister in dit schrijven aan de recente
beslissing van den Dienst inzake het weren van buitenlandsche
arbeidskrachten bij de vervaardiging van een Nederlandsche film,
welke beslissing van zulk een draagwijdte werd geacht, dat,
indien deze niet ongedaan zou worden gemaakt en indien tevens
voor de toekomst niet de verzekering zou kunnen worden gegeven,
dat een einde werd gemaakt aan dit ingrijpen in de artistieke, tech
nische en commercieele verhoudingen, de jonge Nederlandsche
filmindustrie beschouwd kon worden als te zijn uitgeschakeld met
alle gevolgen van dien. Met nadruk is er op gewezen, dat door
de handelwijze van den Dienst niet alleen de vernietiging van
groote kapitalen zou worden veroorzaakt, doch tevens de toekomst
op het spel stond van vele honderden menschen, die reeds arbeid
hadden gevonden in de opkomende Nederlandsche filmindustrie.
Het optreden van den Rijksdienst zou, aldus betoogde het Hoofd-
48