producenten behoorden zich, voordat zij zich aan buitenlanders souden binden, eerst rnet den Directeur van den Rijksdienst in verbinding te stellen omtrent de mogelijkheid van het verkenen van vergunningen. Z.Exc. stelde in het vooruitzicht, dal voortaan slechts in zeer bijzondere gevallen vergunningen voor het verrich ten van arbeid bij de iilmproductie door vreemdelingen zouden worden verleend, omdat hem gebleken was, dat er reeds een aantal Nederlandsche krachten beschikbaar was. Wij behoeven hier wel niet uiteen te zetten, met welke gevoelens dit ministerieele schrijven door het Hootdbestuur is ontvangen. Het Hootdbestuur achtte de door den Minister gesteide voorwaar den immers zoodanig, dat de vervaardiging van Nederlandsche films er zeer moeilijk, zoo niet onmogelijk door werd gemaakt. iMadat versciiiliende besprekingen waren gevoerd en uitvoerig overwogen was, wat er door den Bond moest worden gedaan, om het groote gevaar, dat voor de Nederlandsche filmindustrie in haar huidig stadium funest zou worden, te keeren, heeft het Hoofdbestuur zich d.d. 19 April 1935 opnieuw met een schrijven tot den Minister gewend. In dit schrijven heeft het Hoofdbestuur onder de aandacht van Z.Exc. gebracht, dat ook de Nederlandsche filmproductie ei naar streeft, zooveel mogelijk Nederlanders te werk te doen stellen. Verreweg het grootste gedeelte van de bij het Nederlandsche film- productiebedrijf werkzame personen waren reeds van Nederland sche nationaliteit en de jonge Nederlandsche filmindustrie vormde dan ook een bron van inkomsten voor een groot aantal Nederland sche tooneelspelers, decorbouwers, belichtings-, geluids- en ander personeel. Slechts voor eenige van de belangrijkste functies, welke bij de vervaardiging van Nederlandsche films te vervullen zijn, be schikte men nog niet over een voldoend aantal Nederlandsche arbeidskrachten. Het Hoofdbestuur wees er echter op, dat het woord „arbeidskrachten" hier feitelijk niet op zijn plaats was. Regisseurs, filmoperateurs, filmarchitecten en filmcutters moesten immers in de eerste plaats als kunstenaars worden beschouwd. Hoewel het Hoofdbestuur het noodzakelijk achtte, dat Nederlanders de gelegenheid kregen in de filmstudio's voor deze functies te wor den opgeleid, gaf het als zijn overtuiging te kennen, dat zelfs wanneer in de toekomst een aantal Nederlandsche regisseurs. filmoperateurs, etc, zou zijn gevormd, het voor een bepaalde in Nederland te vervaardigen film evenzeer noodzakelijk kon zijn een buitenlandschen regisseur of een van de andere hiervoren bedoelde kunstenaars aan te stellen, op grond van het feit, dat b.v. diens artistieke capaciteiten in overeenstemming zouden kunnen worden 50

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1935 | | pagina 51