overeenkomst ontstane verhouding in de praktijk heeft willen zien groeien. Deze praktijk is intusschen verre van bemoedigend. De kwestie heeft in het afgeloopen jaar voortdurend de ernstige aandacht gehad van het Hoofdbestuur en ofschoon het er prijs op blijft stellen, dat de moeilijkheden op vriendschappelijke wijze uit den weg worden geruimd, houdt het er zich van overtuigd, dat de kwestie in ieder geval, desnoods met opoffering van bepaalde zake lijke belangen, binnen afzienbaren tijd definitief geregeld zal moeten worden. Aan het einde van dit verslagjaar was een bespreking in het vooruitzicht tusschen vertegenwoordigers van het Hoofdbestuur, de Afdeeling het Zuiden van den Bond en de K.F.C., teneinde in deze en andere kwesties opheldering te verkrijgen. Zij vermeld, dat dit onderhoud eenige dagen na afloop van het verslagjaar heeft plaats gehad en dat daarbij, teneinde de moeilijk heden beter onder de oogen te kunnen zien, is overeengekomen een gezamenlijke bespreking te bewerkstelligen tusschen het Hoofdbestuur, het Bestuur van de Vereeniging van Zuidelijke Gemeenten en de K.F.C. Een andere kwestie, welke aan het begin van dit verslagjaar nog steeds tusschen K.F.C, en Bond gaande was, betrof het zitting hebben van journalisten in de Amsterdamsche, Rotterdamsche en Haagsche keuringscommissies der K.F.C. Het Hoofdbestuur achtte het een principieele fout, dat journalis ten, die er hun werk van maken zich actief met het zoogenaamde filmvraagstuk te bemoeien, in de nakeuring werden betrokken, temeer, wijl zich daaronder personen bevinden, die als uitge sproken vijanden van ons bedrijf moeten worden beschouwd. Op 2 Januari 1935 heeft de Bondsdirecteur over deze aangele genheid een onderhoud gehad met een der bestuursleden van de K.F.C. Naar aanleiding van dit onderhoud heeft het Hoofdbestuur zich dd. 8 Februari 1935 schriftelijk tot het Bestuur van de K.F.C, ge wend met de vraag, of er dezerzijds op gerekend kon worden, dat alle journalisten, wier arbeid, hetzij direct, hetzij indirect met de cinematographie iets uitstaande heeft, niet langer aan het keurings- werk der K.F.C, zouden deelnemen. In een schrijven dd. 1 Mei 1935 werd daarop door den Voor zitter van de K.F.C, aan het Hoofdbestuur medegedeeld, dat aan het Bestuur der K.F.C, nimmer gebleken was, dat die journalisten die de filmrubrieken in dagbladen en tijdschriften verzorgen, deel- 56

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1935 | | pagina 57