Rechtbank, aldus beslissende, heeft geschonden het Ie lid van arti kel 5 der Auteurswet 1912, hetwelk in verband met artikel 1 dier wet het auteursrecht van den maker van het verzamelwerk erkent, doch zulks onverminderd het auteursrecht op ieder werk afzonder lijk, waaruit volgt, dat de Rechtbank niet onbeslist had mogen laten of Becce, toen hij de opdracht tot vervaardiging van de meerbedoelde muziek kreeg en aannam, zijn rechten op die com positie reeds aan Gema had overgedragen en had kunnen over dragen, zoodat het vonnis niet in stand kan blijven; Vernietigt het bestreden vonnis; Verwijst de zaak naar de Arrondissementsrechtbank te Rotter dam, teneinde, met inachtneming van dit arrest, verder te worden behandeld en beslist; Veroordeelt Verweerster in de kosten op de cassatie gevallen, tot de uitspraak van dit arrest aan de zijde van eischeres begroot op Zeven en Twintig Gulden en Vijf en Vijftig cents aan voor schot en op Vier Honderd Gulden voor salaris. Gedaan bij de heeren Visser, Vice-President, van den Dries, Polak, de Menthon Bake en Servatius, Raden, en door voornoem den Vice-President uitgesproken ter openbare terechtzitting van den Veertienden Februari 1900 vijf en dertig, in bijzijn van Ad vocaat-Generaal Wijnveldt. (Geteekend) L. E. VISSER. H. J. KIST. Uitgegeven voor grosse, door mij, Griffier van den Hoogen Raad der Nederlanden, op heden den vijftienden Februari 1900 Vijf en Dertig, ten behoeve van de verweerster. w.g. H. J. KIST. 97

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1935 | | pagina 96