Overwegende, dat deze arbeid heeft bestaan in het in samenwer king met anderen vervaardigen van een werk van kunst en daarom nu tusschen partijen niet anders is overeengekomen, als de maak ster van dat werk moet worden aangemerkt de Ufa, in wier dienst het werk is vervaardigd; Overwegende, dat appellante zich ten slotte gegriefd acht door het feit, dat de President stilzwijgend voor de opheffing der revin- dicatoire beslagen voldoende urgentie heeft aangenomen, hoewel zoodanige urgentie niet zou bestaan; Overwegende, dat appellante als grond voor die grief aanvoert, dat het feit, dat het in beslag genomen geld voorloopig aan het beschikkingsrecht van den exploitant wordt onttrokken en dat on gerief aan de cassa kan ontstaan, een normaal en logisch gevolg van het gebruik maken van artikel 28 Auteurswet is, doch niet valt in te zien, waarom er daarom geen urgentie zou bestaan om bij een voorshands als onrechtmatig voorkomend gebruik maken van dat artikel, als voorziening bij voorraad dat gebruik te verhinderen; Overwegende, dat derhalve, zij het op eenigszins andere gron den, het vonnis van den President behoort te worden bekrachtigd; Rechtdoende in hooger beroep: Bevestigt het vonnis door den President der Arrondissements- Rechtbank te 's-Gravenhage d.d. 30 April 1936 tusschen partijen gewezen, waarvan beroep; Veroordeelt appellante in de kosten van het geding in hooger beroep tot op de uitspraak van dit arrest aan zijde van geïntimeer- de begroot op 265. Gedaan door de Heeren Mrs. Jellinghaus, President, Cost Budde en Zijlstra, Raden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van den 30en November 1936, in tegenwoordigheid van voornoemde Heeren, alsmede van Mr. Seret Opzoomer, Substituut-Griffier, door Mr. Jellinghaus voornoemd. w.g. E. JELLINGHAUS. w.g. OPZOOMER. Voor grosse: Uitgegeven aan Jhr. Mr. H. de Ranitz, procureur van geïntimeerde. De Griffier van het Gerechtshof te 's-Gravenhage, w.g. W. VAN GRIETHUIJSEN. 113

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1936 | | pagina 111