den beschouwd de schrikbarende teruggang van den gemiddelden' entreeprijs, laten wij hieronder, ter illustratie daarvan, volgen een staat, vermeldende het aantal in 1930 en 1936 verkochte entree bewijzen in de onderscheidene prijzenklassen: t.m. 10 c. 11—25 c. 26—50 c. 51—75 c. 1930: 194.273 1.474.567 2.436.154 1.615.336 1936: 348.670 3.397.466 3.410.259 1.549.297 76—100 c. 1.001.50 1.50—2.00 2.01—3.00 1930: 942.480 996.193 160.070 45.126 1936: 452.210 159.951 1.505 865 (Enkele tientallen entreebewijzen boven ƒ3.01 hebben wij in dezen staat, van wege het geringe belang, niet opgenomen.) De voortdurende achteruitgang der recettes sedert 1930, wel ke- gelijk in den aanhef is vermeld, thans tot staan is gekomen, blijkt duidelijk in den hiernavolgenden staat: 1930 1931 1932 1933 1934 1935 1936 verkochte entreebewijzen recettes 7.837.255 ƒ4.420.746.10 7.121.081 „4.115.763.55 6.702.806 „3.601.078.20 6.602.968 „3.345.331.— 7.403.364 „3.555.651.75 8.524.568 3.446.398.75 9.320.230 „3.618.500.50 Terwijl het aantal verkochte entreebewijzen in 1930 bedroeg 7.837.255 met een totale netto-recette van ƒ4.420.746.10, waren deze getallen voor 1936 resp. 9.320.230 en ƒ3.618.500.50, d.i. een toename van het bioscoopbezoek sedert 1930 met 1.482.975 of bijna 19 en daarentegen een daling der recettes met ƒ802.245.60 of ruim 18 De gemiddelde entreeprijs, die in 1930 56,4 cent bedroeg, daalde in 1936 met circa \1Yi c^nt tot 38,82 cent. De tweede factor van de slechte bedrijfsuitkomsten ligt opge sloten in de abnormale toeneming der capaciteit, die immers sneller is voortgeschreden dan de stijging van het bioscoopbezoek. Het aantal Amsterdamsche bioscooptheaters bedroeg in 1930 28, be schikkende over een totaal van 14.200 zitplaatsen; aan het eind van 1936 waren deze getallen resp. 36 en 20.000, een toename van ruim 40 127

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1936 | | pagina 123