nieuwe zaken op te richten, waarbij echter elk geval getoetst zou
moeten worden aan hiertoe in het Besluit gestelde normen.
Zoo moesten ten aanzien van permanente bioscopen bijv. wor
den nagegaan het publiek belang, de aard en de samenstelling der
burgerij en de inrichting der overige bioscopen ter plaatse alsook
de wijze, waarop deze werden geleid; waarbij het algemeen belang
en de waardigheid van het Nederlandsche film- en bioscoopbedrijf
en de goede naam van den Bond vanzelfsprekend eischten, dat
geen bioscopen werden opgericht zonder voldoende bedrijfskapi-
tal en zonder daarvoor bekwame leiding, en tenslotte het be
lang van den aanvrager zelf, het belang van de overige ter plaatse
gevestigde permanente bioscopen, alsook het belang van de film
verhuurkantoren.
Met betrekking tot het filmverhuurbedrijf en dat der reizende
bioscopen werd in het Besluit bepaald, dat geen nieuwe zaken
voorloopig tot 17 Februari 1937 in deze bedrijven zouden mogen
worden opgericht. Alleen voor het geval een gewezen leider van
een bestaand filmverhuurkantoor buiten zijn schuld zijn positie als
zoodanig zou verliezen, was de mogelijkheid opengelaten voor de
oprichting van een nieuwe zaak.
Voor de oprichting van nieuwe bedrijfstakken van filmfabrieken,
van'nieuwe filmproductiezaken en van nieuwe permanente biosco
pen, evenzeer als voor de oprichting van nieuwe filmverhuurkanto
ren door gewezen leiders, gelijk hiervoren is aangeluid, werd een
vergunningsstelsel in het leven geroepen, dat in het Besluit zelf
nauwkeurig is uitgewerkt. Stippen we nog slechts aan, dat de Com
missie Nieuwe Zaken, behalve een Voorzitter en een plaatsvervan-
vangend Voorzitter, twaalf gewone leden telde, waarvan er zes
moesten worden benoemd door de Bedrijfsafdeeling Filmverhuur
ders en zes door den Afdeelingsraad.
Over elke aanvrage moest worden beslist door den Voorzitter
en vier gewone leden.
Het geheele Besluit was erop gebaseerd, om zoowel een te groo-
ten toevoer van economisch niet verantwoorde nieuwe zaken tegen
te gaan, als een gezonde expansie van het bioscoopbedrijf te be
vorderen. Ook het Nieuwe Leden- en Zakenbesluit was evenals
het Besluit van 11 Februari 1935 te beschouwen als een nood
maatregel, waartoe de sedert het jaar tevoren nog verslechterde
toestand van het bedrijfsleven noodzaakte, zij het dan met eenig
onderscheid.
Het Nieuwe Leden- en Zakenbesluit had immers met het besluit
van 11 Februari 1935 dit kenmerkend verschil, dat het, dank zij
12