voorgedaan. Zij slechts vermeld, dat het Hoofdbestuur ingevolge
een uitnoodiging van den Minister van Sociale Zaken den Bonds
voorzitter heeft aangewezen om zitting te nemen in de Rijkscom
missie van Advies inzake de toelating en het werken in Nederland
van buitenlandsche musici en artisten.
Ongemotiveerde critiek
De moeilijkheden, welke de Nederlandsche filmindustrie dit jaar
werden berokkend, kwamen thans uit een geheel anderen hoek,
n.1. uit dien van een zeker gedeelte van de Nederlandsche pers.
Bij herhaling heeft het Hoofdbestuur zich genoodzaakt gezien
op te treden tegen de critiek, welke zekere zgn. filmjournalisten
zich veroorloofden op de voortbrengselen van de Nederlandsche
filmindustrie uit te oefenen. Het was opvallend, hoe deze critiek
in plaats van eerlijk en zakelijk, laat staan opbouwend te zijn, er
op uit was af te breken en neer te halen en wel in een terminologie,
die dikwijls slechts uiting gaf aan de zeer persoonlijke opvattingen
van de betrokken scribenten.
Het moest niet alleen onbillijk, maar ook hoogst onverantwoor
delijk worden geacht, dat op deze wijze aan de voortbrengselen
van de Nederlandsche filmindustrie een geheel andere maatstaf
werd aangelegd dan bij de beoordeeling van tal van buitenlandsche
films gebruikelijk was. Hierin konden wij niet anders zien, dan een
onwelwillende daad ten opzichte van ons bedrijf, die wij niet alleen
voortdurend scherp hebben afgekeurd, maar waartegen wij ons
ook bij herhaling hebben verzet.
Deze onwelwillendheid kwam te scherper naar voren, waar geen
gelegenheid voorbij werd gegaan om bij de bespreking van de
betrokken films op al te vrijmoedige wijze interne aangelegenheden
van onze organisatie in het geding te brengen, die daarmede ten
eenen male niets hadden uit te staan.
Wij blijven er buiten of er in bepaalde gevallen iets viel af te
dingen op de kwaliteit van de film. Stonden de zaken immers niet
zóó, dat er tal van buitenlandsche films op de markt kwamen, die
in het publiek werden vertoond, zonder dat er noemenswaardige
aandacht aan werd geschonken, terwijl zij toch dikwijls de mindere
waren van het Nederlandsche filmproduct?
Op de groote massa films telt men nu eenmaal een beperkt aantal
uitblinkers en het is vanzelfsprekend, dat dit getal verhoudings
gewijze met betrekking tot hetgeen er in Nederland wordt vervaar
digd, uiterst klein is.
20