lijk zal zijn, films, welke nog in roulatie zijn, voor televisie-doel einden af te staan, zonder dat deze aan eenige verbodsbepaling onderworpen zijn. Ten aanzien van de wijze, waarop de belangen van de leden het best veilig kunnen worden gesteld, is de Commissie na ernstig beraad tot de conclusie gekomen, dat zulks op de meest afdoende wijze zou kunnen geschieden, wanneer van Bondswege tijdig maat regelen worden genomen, waardoor het onmogelijk wordt, dat in Nederland films, welke dan ook, door middel van televisie worden uitgezonden of ontvangen. Deze maatregelen dienen echter naar het oordeel der Commissie zóó genomen te worden, dat daardoor niet de weg wordt afgesloten tot samenwerking met andere bedrijven dan die, welke bij den Bond zijn aangesloten, en het bovendien mogelijk moet blijven, dat het film- en bioscoopbedrijf eventueel alle mogelijk profijt van de nieuwe vinding zou kunnen trekken. De Commissie is van meening, dat hetgeen zij beoogt, het beste bereikt kan worden door een speciaal bedrij f sbesluit, ofwel een aantal bedrijfsbesluiten, waarvan zij een concept aan het Hoofd bestuur deed toekomen. Zij nog vermeld, dat het Hoofdbestuur in zijn vergadering van 22 December een vertegenwoordiger van het Philips-Concern in den persoon van den heer J. J. Haver Droeze als deskundige aan de Commissie heeft toegevoegd. Het is niet onwaarschijnlijk, dat wij in een volgend jaarverslag over de resultaten van de verdere werkzaamheden dezer Commissie belangwekkende mededeelingen zullen kunnen doen. 40

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1936 | | pagina 40