laste van de bioscopen de vermakelijkheidsbelasting van 20 op 25 c/( te brengen. Wij kunnen niet anders dan met spijt getuigen, dat de Raad in deze zitting met ontstellende lichtzinnigheid met de belangen van ■ons bedrijf heeft omgesprongen; zonder dat men zich afvroeg of de betrokkenen nog in staat waren de verhooging op te brengen, heeft men aan iederen exploitant ter plaatse gemiddeld een last van f 5.000 per jaar extra opgelegd. De Raad deed zulks zelfs met voor bijgaan van het aanbod van den Nederlandschen Bioscoop-Bond om een boekenonderzoek bij de betreffende ondernemingen van gemeentewege toe te staan. Vermelden wij slechts, dat de heeren van Dam (V.D.) van Engelen (K.D.P.), Noordewier (C.P.N.) en Peper (C.P.N.), alsmede Mevr. Scheltema-Conradi (V.B.), te genstemden. Afgaande op de bedrij f suitkomsten had het onder deze omstan digheden niet langer zin de bioscopen open te houden en het besluit van den Nederlandschen Bioscoop-Bond, dat, zoodra de verorde ning in werking trad, de bioscopen ter plaatse noodgedwongen gesloten zouden worden tot den dag, waarop de belasting tot haar vroeger peil zou worden teruggebracht, stond dan ook op Woens dag 9 September onherroepelijk vast. Wij ontkennen intusschen geenszins, dat wij hoop hadden, dat van hooger hand niet met de ingevoerde verhooging accoord zou worden gegaan. Na Gedeputeerde Staten, die met het Gemeente bestuur van Haarlem meegingen, was er nog altijd de Kroon, aan wier goedkeuring het onderhavig besluit onderworpen moest wor den. Zoo mochten wij eenig vertrouwen hebben, dat de Kroon de verordening zou verwerpen op billijkheidsgronden, temeer waar hier een belastingprivilege in het leven was geroepen, doordat slechts bepaalde inrichtingen van vermaak werden getroffen door een belasting, welke door alle inrichtingen van vermaak behoord te worden opgebracht. Het Hoofdbestuur heeft vanzelfsprekend niets onbeproefd gelaten; om bij de adviseurs van de Kroon op het onbillijke en jegens het bioscoopbedrijf onrechtvaardige besluit van den Haarlemschen Ge meenteraad de aandacht te vestigen. Dienaangaande hebben eenige malen besprekingen op het Departement van Binnenlandsche Zaken plaats gehad en is ook een uitvoerige correspondentie met den Minister van Binnenlandsche Zaken gevoerd. Met waardeering herinneren wij er aan, dat van onpartijdige, gezaghebbende zijde aanstonds werd ingezien, welk een gevaar te 64

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1936 | | pagina 64