dreigde te worden, doordat hij een bepaald bedrag op een nog te vervaardigen film had vooruitbetaald en degene, die de vervaar diging aanvankelijk op zich genomen had, daartoe niet bij machte bleek noch om het betaalde bedrag te restitueeren, heeft het Hoofd bestuur met de onderneming, die later de vervaardiging van dezelfde film heeft ter hand genomen en die indirect kon profiteeren van het door ons lid gestort bedrag, een regeling tot stand gebracht, volgens welke aan het gedupeerde lid volledige schadevergoeding zal worden gegeven. Daarnaast zijn vele minder belangrijke kwesties tusschen buiten- landsche filmverkoopers en leden van den Bond behandeld, waarbij in eenige gevallen het gewenschte resultaat na het zenden van een waarschuwing werd bereikt, terwijl het Hoofdbestuur ook eenige malen is opgetreden tegen leder» van den Bond, die in gebreke bleven hun verplichtingen tegenover buitenlandsche filmverkoopers te honoreeren. Een bijzonder geval moge nog speciaal worden gereleveerd. Een der leden had zich er n.1. bij het Hoofdbestuur over beklaagd, dat een buitenlandsche filmverkooper zijn verplichtingen tegenover dat lid, voortspruitende uit een contract, niet nakwam. Het bleek echter, dat deze filmverkooper zonder daartoe bevoegd te zijn het contract was aangegaan en dat de door het Hoofdbestuur ten aanzien van de betreffende film uitgevaardigde waarschuwing daardoor moeilijk heden veroorzaakte aan een derde, die geheel vrijuit ging. Deze derde deed echter ter oplossing van de moeilijkheden een voorstel, hetwelk het Hoofdbestuur voor ons lid zeer wel' aanvaardbaar achtte. Het lid verklaarde echter dit voorstel niet te willen aan vaarden; wel was het bereid zijn aanspraken op de film tegen be taling van een zeker bedrag te laten vallen. Toen het lid door het Hoofdbestuur erop werd attent gemaakt, dat dit college, in aan merking nemende het alleszins redelijke voorstel van den nieuwen eigenaar van de film, aan het tegenvoorstel geen sanctie kon geven, verklaarde het lid dan maar liever geheel van de film af te zien. Uit deze houding bleek, dat het lid voor een aangelegenheid, waarin het zelf hoegenaamd geen belang stelde, noodeloos beslag had gelegd op den tijd en de activiteit van het Hoofdbestuur, het welk aan dat lid dan ook een ernstige reprimande heeft toebedeeld. Vernietiging Afdeelingsbesluiten. Van de aan het Hoofdbestuur in artikel' 23 van het Afdeelings- reglement gegeven bevoegdheid om besluiten van de ledenvergade- 77

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1936 | | pagina 77