ting voor bedoelde uitingen van kunst terug te brengen van 20 tot 15 dat het Bestuur in het standpunt der Commissie, voor zoover dit de erkenning inhoudt, dat de vermakelijkheidsbelasting op het schouwburgbezoek en op de inkomsten der gezelschappen een druk heeft gelegd, een bevestiging vindt van de gedragslijn, welke het sinds jaar en dag ten opzichte van de vermakelijkheidsbelasting heeft gevolgd, van welke belasting het immers niet opgehouden heeft de onbillijkheid aan te toonen, terwijl daar, waar niet naar zijn stem geluisterd werd, meermalen tot sluiting moest worden overgegaan, teneinde een dreigende debacle te voorkomen; dat de populariteit, welke de film geniet en de enorme aantrek kingskracht, welke zij in toenemende mate op de massa uitoefent, weliswaar duidelijk wordt gedemonstreerd door de bezoekers aantallen, waarvan de Commissie in haar rapport melding maakt, welke aantallen, voor wat Amsterdam betreft bij een bevol kingsaanwas van ca. 5 °/c over de laatste acht jaar toenamen met ca. 25 terwijl die van de Amsterdamsche schouwburgen over hetzelfde tijdvak terugliepen met 58 dat echter de ontvangsten van de Amsterdamsche bioscopen, gelijk eveneens in het betreffend rapport met cijfers is aangetoond, desondanks over bedoeld tijdvak verhoudingsgewijs in belangrijk sterkere mate zijn teruggeloopen dan die van de schouwburgen en dat de gemiddelde entreeprijs der bioscopen in dien tijd daalde met 31 terwijl die van de tooneel-schouwburgen slechts met ca. 24 c/( naar beneden ging; dat derhalve relatief genomen het film- en bioscoopbedrijf in financieel opzicht meer nog dan het tooneel- en schouwburgbedrijf, geleden heeft onder den ongunst der tijden en dat het feit, dat het uit de voorbije crisis-jaren minder gehavend tevoorschijn is gekomen dan laatstgenoemd bedrijf, geenszins wil zeggen, dat zijn financieele positie rooskleurig zou kunnen worden genoemd of zelfs maar tot tevredenheid aanleiding zou kunnen geven; dat integendeel het bedrijf is staande gehouden door zijn inner lijke verbondenheid, belichaamd in een krachtige organisatie, welke teneinde ineenstorting te voorkomen, geleidelijk haar toevlucht heeft moeten, en gelukkig ook heeft kunnen nemen, tot een complex van diep ingrijpende ordeningsmaatregelen, zooals daar b.v. zijn de beperking van de vestigingsmogelijkheid van nieuwe zaken, als mede de reglementeering van den minimum-entreeprijs, alle geen ander doel hebbend, dan de bestaansmogelijkheid van het bedrijf te behouden; dat ook het film- en bioscoopbedrijf zelf, en wel in het bijzonder 122

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1937 | | pagina 121