den President van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam
met het verzoek, o.m. het besluit van het Hoofdbestuur onrecht
matig te verklaren en het door het Hoofdbestuur aan hem opge
legde verbod op te heffen.
De President van de Rechtbank achtte dit verzoek echter om
verschillende redenen, die hier niet onmiddellijk ter zake doen,
niet voor toewijzing vatbaar. Belangrijk was intusschen, dat de
President hierbij overwoog, dat het Hoofdbestuur op grond van
feitelijke gegevens te goeder trouw zou kunnen meenen, dat het
bedrijf van het lid in kwestie, zooals dit van plan was het uit te
oefenen, in het wezen der zaak in Nederland een nieuwe onder
neming was. Met deze uitspraak sloot de President der Rechtbank
zich dus geheel aan bij de wijze, waarop het Hoofdbestuur het
Overgangsbesluit van 1 Februari 1937 had toegepast, meer in het
bijzonder aan de tot dan toe gegeven interpretatie van het „over
nemen van zaken".
Zij tenslotte nog vermeld, dat in een bepaald geval door het
toenmalige Ministerie van Handel, Nijverheid en Scheepvaart in
lichtingen aan het Hoofdbestuur zijn gevraagd betreffende een
beslissing van de Commissie Nieuwe Zaken, waarbij afwijzend
was beschikt op een aanvrage van een lid te Den Haag om toe
stemming voor het vestigen van een nieuwe bioscoop aldaar. De
dezerzijds aan het Departement verstrekte inlichtingen waren
blijkbaar ook in dit geval afdoende ter overtuiging, dat door de
betreffende instantie de meest juiste beslissing was genomen.
STATISTIEK VAN HET BIOSCOOPWEZEN
De drie jaren, waarin wij practijk hebben opgedaan met de
besluiten inzake de vestiging van nieuwe zaken, hebben ons de
overtuiging gegeven, dat het toezicht op de vestiging van nieuwe
zaken in het film- en bioscoopbedrijf slechts naar behooren kan
worden uitgeoefend, indien rekening wordt gehouden met de be
staande behoeften. Meer dan ooit is hierdoor de noodzakelijkheid
naar voren gekomen de beschikking te hebben over statistische
gegevens betreffende het bedrijf. Weliswaar had het Bondsbureau
verschillende gegevens verzameld, o.m. van de groote steden, doch
deze vermochten geen betrouwbaar beeld te geven van den alge-
meenen toestand. Het is daarom van beteekenis, dat in het afge-
loopen jaar contact is ontstaan tusschen het Bondsbureau en het
Centraal Bureau voor de Statistiek te Den Haag.
33