gunningen, als bedoeld in art. 1, slechts met inachtneming van de in de verordening gestelde voorwaarden zal worden verleend waaruit volgt, dat nakeuring van films niet voor de bestaande vergunningen kon gelden, evenmin als de bereids door den Ge meenteraad op 27 April 1934 vastgestelde verordening op het be zoeken van openbare bioscoopvoorstellingen door personen be neden den leeftijd van 14 jaar op de bestaande houders van bio scoopvergunningen toepasselijk kon worden geacht. Naar aanleiding van dit Raadsbesluit hadden de plaatselijke exploitanten in overleg met het Hoofdbestuur afgesproken, dat een principieele beslissing zou worden uitgelokt, aangaande de toe passing van de nakeurings- en leeftijdsgrensverordeningen op de houders der bestaande vergunningen. Een dergelijke handeling is aan het begin van dit jaar door een van de exploitanten verricht en het daarop gevolgde schorsings besluit maakte het hem mogelijk beroep in te dienen bij Gedepu teerde Staten, ingevolge art. 13, lid 2 van de Bioscoopwet. Begrijpelijkerwijs werd in onzen kring met groote belangstelling de beslissing van dit College met betrekking tot deze principieele aangelegenheid tegemoet gezien. Op 7 September diende de zaak voor het College van Gedepu teerden, waarbij de Bondsdirecteur als gemachtigde van den exploi tant voormelde beslissing van het Gemeentebestuur van Bergen op Zoom in een uitvoerig pleidooi, hetwelk gepubliceerd is in No. 51 van het Officieel Orgaan, bestreden heeft. Gedeputeerden hebben echter besloten het beroep ongegrond te verklaren, onder meer op grond van de overweging, dat de strek king van de bepaling van art. 4 van de Bioscoopwet is o.m. een verbod van bioscoopbezoek voor kinderen beneden een zekeren leeftijd mogelijk te maken. Uit de omstandigheid echter, aldus het College van Gedepu teerde Staten, dat het voorschrift, in welken vorm een dusdanig verbod bij een gemeentelijke verordening moet worden vastgesteld, moet worden verbonden aan de vergunning, om zijn sanctie te kunnen vinden in de bepaling van art. 10 der Bioscoopwet, mag niet worden afgeleid, dat het verbod alleen zou gelden ten aanzien van nog te verkenen vergunningen. De door appellant gegeven uitleg van art. 4 der Bioscoopwet kon daarom niet door Gedeputeerde Staten worden aanvaard en zij concludeerden, dat B. en W. van Bergen op Zoom ten aanzien van het onderhavig schorsingsbesluit de bepalingen van de Bio- 52

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1937 | | pagina 52