scoopwet hadden nageleefd, weshalve zij, gelijk gezegd, besloten het beroep ongegrond te verklaren. Deze motiveering vermocht ons in geen enkel opzicht bevredi ging te schenken. Gedeputeerde Staten hebben den tekst van art. 4 zonder meer naast zich neergelegd, zonder zelfs maar in overweging te hebben genomen, dat deze tekst, gezien de historie van het betreffende artikel, met bewuste bedoelingen aldus in de wet was opgenomen. Bovendien werd hierdoor de onbestreden stelling geweld aan gedaan, dat een vergunning, eenmaal verleend, behoudens uit hoofde van disciplinaire maatregelen, nimmer kan worden inge trokken. Met deze uitspraak heeft zich wel zeer de leemte in de Bioscoopwet gewroken, waardoor de uitspraak van Gedeputeerde Staten er eene is in hoogste instantie. Het Hoofdbestuur heeft dan ook de vraag onder de oogen gezien, of het, indien een kwestie als deze zich nogmaals zou voordoen, niet juister zou zijn beroep bij de Kroon te bevorderen. Politieverordening in strijd met Bioscoopwet Tusschen een onzer leden en het gemeentebestuur van de ge,- meente Westdongeradeel heeft zich nog een kwestie voorgedaan, welke de principieele vraag heeft opgeroepen of de Raad eener gemeente bevoegd is om per verordening te verbieden, zonder vergunning van den Burgemeester een voor het publiek toegan kelijke bioscoopvoorstelling aan te kondigen. Het betrokken lid had zich ter zake voor den Kantonrechter te Leeuwarden te verantwoorden wegens overtreding van de plaat selijke politieverordening. De Kantonrechter sprak het lid echter vrij en besliste daarbij, dat het ten laste gelegde feit niet valt onder de „politie" van den Burgemeester, bedoeld in art. 221 der Gemeentewet en dat de Raad der gemeente Westdongeradeel niet bevoegd was om per verordening te verbieden, zonder vergunning van den Burgemees ter een voor het publiek toegankelijke bioscoopvoorstelling aan te kondigen. Tegen deze laatste beslissing werd door den ambtenaar van het O. M. cassatie ingesteld, waarna de zaak in een strafzitting voor den Hoogen Raad der Nederlanden heeft gediend. In deze zitting is de Bondsadvocaat, de heer Mr. Ch. J. F. Karsten voor deze aangelegenheid aan het lid in kwestie als raadsman toe gevoegd. Op uitvoerige gronden, welke vermeld staan in No. 43 van het 53

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1937 | | pagina 53