Het is echter betreurenswaardig, dat eerst moet worden aange
toond, dat een exploitatie noodlijdend is om een billijke verdeeling
van den lastendruk te verkrijgen.
Hiermede toch wordt het paard achter den wagen gespannen.
Het wil ons voorkomen, dat het veeleer op den weg van de
Overheid ligt om noodlijdendheid te voorkomen door den belas
tingdruk in overeenstemming te brengen met de draagkracht van
de betreffende ondernemingen, althans deze zoo te doen zijn, dat
zij niet een funesten invloed uitoefent op deze ondernemingen en
den rentabiliteit daarvan nagenoeg onmogelijk maakt.
In dit licht zal dan ook onze actie voor een billijker verdeeling
van den belastingdruk in de naaste toekomst moeten worden bezien.
Dit geldt voor de personeele vanzelfsprekend evenzeer als voor
de vermakelijkheidsbelasting.
Wij hebben het indertijd betreurd, dat de Regeering bij haar
ontwerp van de wet tot wijziging en aanvulling van de artikelen
31 duo dccies en 63 der Wet op de Personeele belasting voor
zoover het wijziging van den eersten grondslag betreft er zich
uitsluitend toe heeft bepaald, de mogelijkheid te openen voor de
Gemeentebesturen om de koffiehuizen etc. in min of meer belang
rijke mate te ontlasten. Reeds in de jaren '32 en 33 heeft de Bond
er bij Regeering en Kamer op aangedrongen, dat ook de bioscopen,
die thans meer dan ooit den zwaren en onbillijken last der druk
kende personeele belasting gevoelen, in het ontwerp zouden wor
den opgenomen en de al-of-niet toepassing der wijziging niet aan
de gemeentebesturen zou moeten worden overgelaten, doch gelijk
heid met winkels imperatief zou worden voorgeschreven.
Hoewel de economische omstandigheden zich voor het film- en
bioscoopbedrijf in ongunstigen zin gewijzigd hebben, is de situatie
met betrekking tot de personeele belasting dezelfde gebleven.
Niettemin blijkt ook te dezen aanzien meer begrip te komen voor
de onjuiste en ook onbillijke fiscale positie, waarin ons bedrijf als
gevolg van een foutieven aanslag in de personeele verkeert.
Zoo heeft het in onzen kring sterk de aandacht getrokken, dat
het lid der Tweede Kamer, de heer K. ter Laan, tijdens de behan
deling van de begrooting van het Departement van Financiën naar
aanleiding van de mededeeling van den Minister van Financiën
in de memorie van antwoord, dat Zijne Excellentie van meening
was, dat de bestaande regeling, ook al mocht deze niet volmaakt
zijn, behouden kon blijven, o.a. het volgende heeft gezegd:
,,dat 73 gemeenten voor deze inrichtingen de belasting slechts
65