gevolgen, welke deze voor het bioscoopbedrijf ter plaatse met zich bracht. Zoo was nog in September 1936 een beroep gedaan op den Raad om door een redelijke verlaging van de bestaande heffing den ondergang van de te Maastricht gevestigde bioscooponderne mingen te voorkomen. En in het jaar 1937 is opnieuw correspon dentie gevoerd met het Gemeentebestuur, welke een onderhoud tot gevolg heeft gehad met den nieuwbenoemden Burgemeester van Maastricht, Jhr. Michiels van Kessenich. Toen ons vervolgens ter oore kwam, dat bij het Gemeentebestuur een technische herziening der verordening van de vermakelijkheids- belasting in voorbereiding was, zulks mede in verband met het feit, dat deze verordening slechts tot 31 December 1937 was goed- keurd, heeft het Hoofdbestuur zich op 1 October nogmaals met een uitvoerig schrijven tot het College van Burgemeester en Wet houders van Maastricht gewend, waarbij opnieuw een beroep op dit College werd gedaan. In dit schrijven werd nog te kennen gegeven, dat, indien het juist zou zijn, dat bij gelegenheid van de technische herziening van de verordening op de vermakelijkheids- belasting, B. en W. voornemens waren het heffingspercentage van 20 voor de concerten terug te brengen op 10, daaruit zou kunnen worden opgemaakt, dat bij de Regeering verlaging van vermake- lijkheidsbelasting in het algemeen geen overwegende bezwaren ontmoette met betrekking tot de door de gemeente aan het Rijk gevraagde bijdrage ter financiering van de gemeentelijke uitgaven en dat ook op andere gronden de verwachting mocht worden ge koesterd, dat de verlaging der vermakelijkheidsbelasting voor de bioscopen niet op tegenstand van de zijde der Regeering zou be hoeven te stuiten. Een en ander heeft tot resultaat gehad, dat B. en W. op 22 October aan den Raad van Maastricht een voordracht hebben doen toekomen tot wijziging van de verordeningen op de heffing en invordering der vermakelijkheidsbelasting. De voorgestelde wijzi gingen betroffen in hoofdzaak herzieningen van het tarief. „Wij hebben gemeend, aldus B, en W. aan den Raad, Uwen Raad in overweging te moeten geven het percentage op bioscoopvoorstel lingen van 25 op 20 terug te brengen en het percentage op muziekuitvoeringen, hetwelk nu bedraagt 20 met dat van tooneelvoorstellingen, hetwelk bedraagt 10 gelijk te stellen. Waar in den lande, aldus B. en W., algemeen voor bioscoopvoor stellingen hoogstens 20 wordt geheven en Maastricht de eenige gemeente is met 25 lijkt het ons uit utiliteitsoverwegingen in het 67

Historie Film- en Bioscoopbranche

Jaarverslagen | 1937 | | pagina 67