het door haar te verrichten onderzoek te beperkt had opgevat, maar
daarbij tevens categorisch heeft aangegeven, welke punten nog
voor de Rechtbank ten onderzoek waren overgebleven en dus voor
haar nog moesten worden onderzocht.
Deze punten heeft de Hooge Raad als volgt geformeerd:
a. of de componist Becce bij het ontvangen van Sokal's opdracht
tot het componeeren van de muziek voor de film auteurs
rechten aan Sokal heeft afgestaan, en
b. of Gema op 29 Maart 1932 het auteursrecht op de filmmuziek
van Becce heeft verkregen.
Het onderzoek van de Rechtbank over deze punten is nog niet
beëindigd.
Wel heeft de Rechtbank terecht reeds beslist, dat van een
overdracht van het muziekauteursrecht door Becce aan Sokal niet
gebleken is, daar dit moet worden beoordeeld naar Nederlandsch
recht en volgens dit recht dusdanige overdracht slechts schriftelijk
kan geschieden, terwijl in de procedure was komen vast te staan,
dat deze overdracht in werkelijkheid slechts mondeling tot stand
was gebracht, en wel heeft de Rechtbank tevens beslist, dat de
datum van 29 Maart 1932, voorkomende op de schriftelijke acte,
waarbij Becce zijn auteursrecht op de filmmuziek aan Gema had
overgedragen, wel niet als vaststaande kon worden aangenomen,
omdat die acte op dien datum niet was geregistreerd, maar desniet
tegenstaande door getuigen kon -worden bewezen; maar daarna
heeft Tuschinski er de Rechtbank opmerkzaam op gemaakt, dat
tot het onderzoek op vraag b. tevens behoort de beantwoording
van de vraag, of Sokal, resp. Tuschinski, als Sokal's rechtsopvolger
ten aanzien van het recht om de film te vertoonen, niet gerechtigd
is om de film te vertoonen zonder Becce's, resp. Gema's toestem
ming, ook al heeft Becce zijn muziekauteursrecht aan Gema over
gedragen, nu in deze procedure eenmaal is aangenomen, dat de
film een verzamelwerk is, en tevens vast staat, dat de filmmuziek
met Becce's volledige toestemming en op volkomen rechtmatige
wijze in het verzamelwerk, de film, is opgenomen.
Deze vraag, die door de Rechtbank nog niet is beslist en die
in de zaak Blom/Gema intusschen reeds voor den Hoogen Raad
aanhangig is gemaakt, betreft de voor de Buma-processen princi-
piëele vraag of, wanneer een film inderdaad als een verzamelwerk
moet worden beschouwd, de maker van het verzamelwerk (Sokal),
alsmede degenen, die het vertooningsrecht van den maker van de
film hebben verkregen (Tuschinski), gerechtigd zijn tot openbaar
making, resp. vertooning daarvan, zonder daarvoor de auteur-
73