bepaalde plaats gehuurde film in een andere gemeente clandestien
had doen vertoonen.
Verschillende malen zijn aan het oordeel der Commissie kwesties
onderworpen, waarbij het twistpunt ging om de vraag, of een over
eenkomst al dan niet tusschen partijen was tot stand gekomen.
Ook deden zich weer talrijke moeilijkheden, betrekking hebbende
op filmbeschadiging voor. Het is vaak zeer moeilijk vast te stellen,
in welk theater de beschadiging eener film heeft plaats gehad. De
Commissie heeft bij alle voorkomende gevallen als toetsteen ge
nomen artikel 18 der Bondsvoorwaarden, waarin is bepaald, dar
de huurder gehouden is om, indien hij ernstige aanmerkingen heeft
op den toestand, waarin het filmmateriaal hem geleverd is, deze
bezwaren onmiddellijk telegrafisch ter kennis van den verhuurder
te brengen en dat bij gebreke van dien een en ander geacht wordt
in goeden staat te zijn geleverd. Tot het nemen van deze bepaling
al toetsteen bestaat te meer aanleiding, daar het bij nagenoeg alle
geschillen inzake filmbeschadiging gaat om het doorzenden van
films van het eene theater naar het andere.
Een uitspraak van principieele beteekenis heeft de Commissie
gewezen in een geschil tusschen twee leden, waarvan er een een
reizende en de andere een permante bioscoop exploiteerde. Laatst
genoemde had zonder daartoe gerechtigd te zijn bioscoopvoorstel
lingen gegeven in een andere gemeente dan waar zijn permanente
bioscoop is gevestigd. Daardoor had hij betreden het arbeidsveld
van de andere partij, die met zijn reizende bioscoop eenige dagen
in de betreffende gemeente een voorstelling kwam geven en die
toen bemerkte, dat het bezoek aanmerkelijk minder was dan hij
meende te mogen verwachten. Hij schreef dat toe aan de clande
stiene voorstelling van de tegenpartij en diende een eisch tot schade
vergoeding in. De Commissie heeft de vordering ten deele toege
wezen, daar de exploitant van de permanente bioscoop zich aan
een onrechtmatige daad had schuldig gemaakt en de daaruit
vloeiende schade heeft te vergoeden. Op de meer gedetailleerde
overwegingen der Commissie, waarbij o.a. in aanmerking wordt
genomen de slechte verzorging van de betreffende bioscoopvoor
stelling, kan hier niet worden ingegaan.
Met betrekking tot het al dan niet expireeren van een overeen
komst inzake de vertooning van projectiereclame en reclamefilms
was tusschen een bioscoopexploitant en zijn pachter een geschil
gerezen, waarbij laatstgenoemde zich beriep op een contract, het
welk weliswaar door de andere partij niet geteekend was, maar
waaraan beide partijen reeds uitvoering hadden gegeven. De Com-
97